Naam:
Email:
Artikels


VENEZUELA
PDF Afdrukken E-mailadres

De westkust

Van Maracay naar Choroni

Maracay is de hoofdstad van de provincie Aragua. Het was ook de hoofdstad van het land ten tijde van de dictator Gomez (tot diens dood in 1935). De president was dol op deze stad die nog altijd de “Stad der Tuinen” wordt genoemd ondanks de torengebouwen. Hij ging er in 1912 wonen met de bijna volledige administratie in zijn kielzog. In het stadscentrum zijn er meerdere overblijfselen van de megalomanie van Gomez en de belangrijke rol van het leger onder zijn vreselijke bewind: een zeer lange Avenida Bolivar, een enorm plein (Plaza Bolivar, het grootste van Latijns-Amerika) en een grote kazerne (nu de grootste militaire school van het land en Zuid-Amerika). Aan dit plein staat ook het Palacio del Gobierno (1924) dat op bevel van de tiran werd opgetrokken en destijds een hotel was met een ietwat “koloniale” stijl (Hotel Jardin). Nu herbergt het prachtige gebouw de provinciale administratie. Achteraan het plein staat het ziekenhuis dat in dezelfde periode in art-decostijl werd opgetrokken. Jammer genoeg werd de voorgevel verwaarloosd…

Op de hoek merk je een supermodern gebouw op, een verrassende verschijning te midden van de constructies “made by Gomez”. Het moderne gebouw is de ingang van een nog onbestaande metro. Dit is niet het enige opvallende element in deze enorme stad met brede lanen afgezoomd met ouderwetse gebouwen uit de jaren 1970, recente torengebouwen en een allegaartje van grootse constructies die herinneren aan de tijd dat Maracay de hoofdstad van Venezuela was. In tegenstelling tot de Zuid-Amerikaanse gewoonte staat er geen kerk op de Plaza Bolivar (het gewezen hoofdplein van de stad), maar wel de “traditionele” zitbanken, grasperken, muziekkiosk en ruiterstandbeeld van de beroemde generaal. Groots, maar allesbehalve gezellig. Let er op de bomen die een overzicht moeten geven van de Venezolaanse soorten: nu zijn de bomen de habitat van eekhoorns en enkele leguanen… De kathedraal moet je elders zoeken: op de Plaza Girardot, het kloppende hart van Maracay voor de stadsbewoners die geen goede herinneringen hebben aan Juan Vicente Gomez. Het plein werd in 1743 afgewerkt en is wellicht de oudste constructie van de stad. Sinds de afbraak van de oude panden en de bouw van modernere constructies (zonder stijl, noch ziel heeft de Plaza Girardot haar koloniale charme verloren. Het museum van geschiedenis en antropologie en de Geschiedkundige bibliotheek werden opgetrokken op de plaats waar vroeger een bank stond die naar verluidt met een tunnel verbonden was met de woning van de dictator. Voorbij de Plaza Girardot ligt de Avenida Bolivar afgezoomd met winkels die minder chique zijn dan aan de Avenida Las Delicias met bioscopen, fastfoodrestaurants, winkelcentra, boetieks en kantoorgebouwen. Een andere architecturale “bezienswaardigheid” uit de tijd van Gomez: de Plaza de Toros, de architect liet zich duidelijk door de beroemde arena van het Spaanse Sevilla inspireren en koos voor een “Moorse”-stijl. Cesar Giron, de grootste toreador van het land, betrad deze arena vele malen. ‘s Mans standbeeld staat op de esplanade voor de hoge en lelijke torengebouwen. Wie na de ietwat vreemdsoortige architecturale bezienswaardigheden van Maracay naar iets mooiers hunkert, kan gerust zijn: het vervolg van de reis naar de kust is veel interessanter.

Om Choroni te bereiken slingert de baan door het Parque Nacional Henri Pittier. Het park is genoemd naar een Zwitsers plantkundige die het idee van de nationale parken in Venezuela lanceerde. Het parcours is minder dan 50 km lang, maar duurt 2 uur (en meer) als je vast zit achter een plaatselijke bus die een vieze zwarte rook uitspuwt (een toppunt in een natuurreservaat) en een gevaarlijke “rijstijl” heeft (zoals de meeste Venezolaanse buschauffeurs). Naar verluidt werd deze baan aangelegd voor Gomez die in geval van staatsgreep van Maracay naar de zee kon vluchten… Het Parque Nacional Henri Pittier bestaat sinds 1937, behoort tot de Cordillera de la Costa en is het oudste van de Venezolaanse natuurparken. Ondanks de 107.800 ha en rijke fauna en flora is het het kleinste natuurreservaat van het land. De plantengroei hangt af van de hoogte die tot 2.450 m reikt. De baan klimt tot op een hoogte van 1.600 m naar een nevelachtig bos met reusachtige varens, met mos bedekte ondergrond en enorme bomen die tot 40 m hoog kunnen zijn (om van een beetje zonlicht te genieten). Je vertrekt best ’s morgens, want ’s namiddags neemt de bewolking snel toe en stijgt de vochtigheidsgraad. Hier groeien veel epifyten. Op het eerste gezicht lijken deze planten parasieten (en slingers), maar niets is minder waar: de epifyten zoeken enkel de steun van een “stokje” om zich aan vast te hechten en teren niet op de andere plant. Maar omdat ze zich zo strak om de andere plant oprollen, verstikken de epifyten soms hun “steuntje”. De bamboe (geïmporteerd door de Chinezen) is een andere indrukwekkende plantensoort: ze zijn even groot dan bomen in Europa. Sommige bamboesoorten kunnen tot 40 cm per dag groeien! Verder valt het grote aantal orchideeën op, er zijn er zelfs meer dan in Thailand…

Het nationaal park is de habitat van 630 diersoorten (van de 1.400 die in Venezuela leven) zoals luiaards, miereneters, puma’s, Kapucijnerapen, brulapen en vooral de meest dichte vogelbevolking ter wereld (naar verluidt 5,5 verschillende soorten/km2). Het geluid van de voertuigen schrikt de vogels jammer genoeg af (wie vogels wil oberveren moet een wandeling maken (bijvoorbeeld in Choroni vertrekken). Tijdens het naderen van Santa Clara de Choroni merk je steeds meer kleine, kleurrijke posadas op. Deze guesthouses zijn bijzonder geliefd bij de Venezolanen die een uitstap maken. In deze regio van het land komen nog maar weinig buitenlandse toeristen die vooral naar Isla Margarita ten oosten van Caracas trekken. Het zijn vooral Venezolaanse toeristen die Choroni, Coro en de rest van het noordoosten bezoeken. Als ze enkele dagen vakantie hebben, trekken ze er graag op uit in eigen land en kamperen op het strand. Hoewel ze niet rijk zijn, kunnen ze zich deze uitstapjes veroorloven: in Venezuela is benzine goedkoper als drinkbaar water en diesel is nog goedkoper). De oude Amerikaanse sleeën uit de jaren 1970 vervoeren het hele gezin (minstens 4 volwassenen en 4 kinderen), bier, rum en een (enorme) cd-speler om op het strand een feestje te bouwen. Op feestdagen en tijdens lange weekends is het in Puerto Colombia (de vissershaven van Choroni) over koppen lopen en ook Playa Grande beleeft dan drukke tijden (je bereikt het strand langs het bruggetje over de rivier). De Calle Los Cocos en de kleine Malecon (de Latijns-Amerikaanse versie van onze dijk) is afgezoomd met winkels waar benodigdheden voor het strand worden verkocht, café’s, bars en restaurants. Overal weerklinkt luide muziek, ook uit de wagens die met open vensters traag paraderen. Het strand van Chuao, dat je enkel per boot kan bereiken, baadt in dezelfde sfeer. In de haven dobberen veel motorbootjes die voor de pendeldienst zorgen (duur: ongeveer 20 minuten) en voorbij de indrukwekkende flanken van het gebergte varen. Vele meters boven de golven kun je over een pad naar een hoger gelegen uitzichtterras met een kruis wandelen. Hier staat ook een originele vuurtoren die de vorm van een boot heeft en van waar je van een uniek uitzicht op Puerto Colombia en de bergachtige kust geniet. Je gaat niet aan wal in Chuao, maar in een gehuchtje met een klein gehucht waar de kade afgezoomd is met cafeetjes, hengelaars en de pelikanen die de vissersbootjes begeleiden. Buiten de feestdagen (met als hoogtepunt de Semana Santa) als de guarapita (plaatselijk alcoholisch drankje dat vaak met passievrucht en kokosnoot op smaak wordt gebracht) met sloten vloeit, is dit plaatsje een rustig stukje aards paradijs! De monding van een riviertje is de grens tussen het enige straatje en het uitgestrekte, ongerepte strand afgezoomd met kokospalmbomen. Je moet door het riviertje waden om het bijna hagelwitte strand en de turkooiskleurige zee aan de voet van de bergen met weelderige plantengroei, te bereiken. In dit deel van de Venezolaanse kust (Costa de Aragua) bevonden zich destijds tal van cacaoplantages. Het was de aanlegplaats van de Spaanse en Hollandse schepen. Er werden veel slaven uit Afrika ingevoerd (de reden waarom de bevolking er nu overwegend zwart is) die een minderheid van grootgrondbezitters zeer rijk maakte.

Maar de onafhankelijkheidsstrijden betekenden het einde van hun welvaart en nu is er nog maar een handvol haciendas waar cacao wordt geproduceerd. Chuao is een uitzondering op deze regel. Het kleine, koloniale dorp is met een onverharde weg verbonden met de haven en leeft uitsluitend van de plantages gegroepeerd in een coöperatieve vereniging. Door de aanvallen van piraten vestigden de Spanjaarden Chuao 5 km landinwaarts. Sindsdien veranderde er weinig. Het bezoek duurt niet lang en aan het dorpspleintje ontdek je de cacaoboetiek, het kerkje en voorplein. De viering van Corpus Christi (meestal eind mei) als de duivels door de straten dansen en de indrukwekkende Semana Santa zijn uitgelezen momenten om Chuao te bezoeken. De koloniale stad Choroni werd in de 17de eeuw door de Spanjaarden gesticht. Ze vestigden de stad een beetje landinwaarts om zich te beschermen tegen de aanvallen van piraten. Het is een halte als je naar Maracay terugkeert om je reis naar Coro voort te zetten (je trekt opnieuw door het nationaal park). Door de bergketen bestaat er slechts een weg van het stadje naar de kust. Een bezoek aan Choroni is kort: het centrum is piepklein en ligt rond het hoofdplein (Plaza Bolivar natuurlijk) met de mooie Santa Clara de Assisikerk. Mooie, kleurrijke huisjes met bloemrijke patios zomen de naburige steegjes af. Achter de huizen stroomt de rivier die de bewoners als zwembad gebruiken. Zondag komen de stadsbewoners hier met het hele gezin picknicken (met de nodige voorraad bier) en pootje baden.

Coro en het Parco Nacional Morrocoy

Vanuit Maracay vertrekt een nieuwe autosnelweg met 4 baanvakken. Je reist eerst door een dorre vlakte waar je in de verte het kustgebergte ziet dat je moet oversteken om het aan de kust gelegen El Palito te bereiken. Aan het tolhuis verkopen marsventers de plaatselijke platte koeken, popcorn, flesjes water en zelfs vliegers! Onderweg is er buiten enkele bananenplantages, fabrieken en groepjes huizen met daken van staalplaat weinig interessants te zien. Als je de autopista van Valencia verlaat en koers zet naar Moron begint je tocht door een groene bergvallei. Je reist door een ongerept berglandschap dat naar de totaal verschillende Caribische kust leidt. Aan de kust merk je raffinaderijen op die de bezoekers er aan herinneren dat Venezuela de 3de olieproducent ter wereld is. De oliemaatschappijen zijn privé-bedrijven die ook de grootste werkgevers van het land zijn. Ondanks de aanwezigheid van de enorme raffinaderijen en pipelines die de kust afzomen, zijn de stranden hier zeer mooi en rustig. Tijdens de weekends bruist het er van het leven want dan stroomt het volk toe op de playas met cafeetjes, restaurantjes en andere hutjes waar een grote visschotel van €5 tot €7 kost. Groepjes kleurrijke huisjes zomen het strand af en verlenen het plaatsje een echte “Florida-look”. Hotels en echte badsteden zijn hier niet, daarvoor moet je voort reizen naar Tucacas en Chichiriviche (rechtover de Nederlandse Antillen). De raffinaderijen zijn de belangrijkste inkomensbron van Moron dat grijs, grauw en troosteloos oogt. Een bezoek aan dit stadje is overbodig, de enige plaatselijke bezienswaardigheid is het naburige strand van Palma Sola. Volgende halte is “Chichi” voor een bezoek aan het Parque Nacional Morrocoy en de vele koraaleilandjes.

Chichiriviche is weinig interessant: er zijn geen bezienswaardigheden. Sinds de Amerikanen het sinds de jaren 1970 lieten links liggen, ging het bergaf met de badstad. De hotels moeten dringend in een nieuw kleedje worden gestopt, maar door een gebrek aan buitenlandse toeristen (en dus geld) investeren de hoteleigenaars niet in renovatiewerken. De plaatselijke Malecon en haven zijn niet bijzonder aantrekkelijk, maar in de buurt kan je enkele parels van de natuur ontdekken: de aan de overkant gelegen cayos (eilandjes met witte zandstranden die de Amerikanen keys noemen). Motorbootjes vervoeren de liefhebbers van deze droomstranden. Op sommige eilandjes strijken tijdens het weekend en op feestdagen veel Venezolanen neer. Een aantal eilandjes zijn onbewoond, maar andere zijn drukker met cafeetjes, restaurantjes, toiletten en ligstoelen. Dit is bijvoorbeeld het geval van Cayo Sal en Cayo Sombrero, het grootste en meest drukke eilandje. Tijdens een boottochtje langs de kalkachtige kliffen met plantengroei, ontdek je twee plaatselijke bezienswaardigheden: de Cueva de los Indios (grot van de indianen) in de rotsen te midden van een mangrovebos en de indrukwekkende Piedra de la Virgen (de Mariasteen), een steen die van moeder Natuur een vorm kreeg die op een Mariabeeld lijkt…

De bewoners hebben een kapelletje ingericht in een inham uitgehouwen in de klif. De kleine baai van steen kan je enkel per boot bereiken. Binnen ontdek je het interieur dat even bizar als ontroerend is met honderden kleine Mariabeeldjes, foto’s, paternosters en andere ex-voto’s in de holtes van de grot. Het Parque Nacional Morrocoy bezit nog andere bezienswaardigheden in de Triste-golf. Het gebied van 32.500 ha (hoofdzakelijk zee) is een paradijs voor duikers en ornithologen: het is de habitat van bijna 80 % van de Venezolaanse zeefauna en 70 % van de trekvogels strijkt er neer. Je kan er bijvoorbeeld mooie rode ibissen observeren die op de roze flamingo’s lijken die hier ook leven. De baan naar Coro ligt iets meer landinwaarts, verder van de kust die in de verte is afgezoomd met kalkachtige kliffen. Er zijn veel weiden en de plantengroei is veel weelderiger. Je bent nu in een zone waar veeteelt zeer belangrijk is en je ziet steeds meer ranches. Het landschap vlak bij de zee en Coro is meer glooiend en haast woestijnachtig. In de omliggende dorpen bewerken de bewoners sisal en produceren een alcoholische drank die op de tequila lijkt. Langs de baan staan kraampjes waar beeldhouwwerkjes worden verkocht van een uit het rif afkomstige kalkhoudend gesteente. Coro is het meest charmante van de koloniale stadjes van onze reisweg. Het is de hoofdstad van de staat Falcon en de ideale uitvalsbasis om de streek (met een aantal natuurlijke bezienswaardigheden) en de Peninsula Paraguana (de westkust is afgezoomd met raffinaderijen en een istmus van 25 km verbindt het met het vasteland) te bezoeken. Deze landengte houdt het zand tegen dat de wind uit het oosten meevoert. Resultaat was de vorming van een woestijn met duinen. Nu beslaan deze zandduinen 90km2 van het Parque Nacional Medanos de Coro. Dit park bezoek je best ’s morgens, want in de namiddag is het er zeer warm. Aan het begin van de Istmo de Medanos ligt Coro met steegjes geplaveid met strandstenen. Het was een van de eerste koloniale steden die de Spanjaarden in 1527 stichtten in Zuid-Amerika. De kolonisten vestigden er zich en leefden vreedzaam samen met de plaatselijke indiaanse bevolking, de Arawaks. Amper een jaar later verkocht de Karel V het land om zijn zware schulden te betalen. De nieuwe eigenaars waren Duitse bankiers die de autochtone bevolking uitmoordden om goud en andere rijkdommen te zoeken (zoals in Mexico en andere streken van Zuid-Amerika). Maar de Arawaks waren geen Inca’s of Maya’s en Venezuela was niet het verhoopte eldorado. Na 20 vruchteloze jaren van plunderingen en vernielingen vonden de bankiers het welletjes geweest en gaven ze Venezuela terug aan Spanje. Als ze toen geweten hadden dat er grote olielagen zouden worden ontdekt… Coro was geruïneerd en in slechte staat en zou deze rampzalige jaren moeizaam te boven komen. De smokkelhandel met de Nederlandse Antillen (Aruba, Curaçao en Bonaire) aan de overkant van de kust, was begin 18de eeuw de redding van Coro. De stad heeft veel koloniale gebouwen waar de Hollandse invloed (zoals op de naburige eilanden) duidelijk zichtbaar is. Sommige huizen hebben dezelfde kleurrijke gevels als op Curaçao. Het historische stadscentrum (Casco Historico) prijkt sinds 1993 op de lijst van het werelderfgoed van de Unesco en deze bescherming heeft de restauratiewerken vergemakkelijkt. In de straten en op de pleinen ontdek je huizen die musea zijn en twee kerken. De San Franciscokerk grenst aan het Museo Diocesano rond een mooi, bloemrijk claustrum (17de eeuw). De bouwwerken van de kathedraal aan het Plaza Bolivar, met het standbeeld van de beroemde “bevrijder” (zonder paard), begonnen in 1583 en duurden 50 jaar. Het is een van de oudste kerken van Zuid-Amerika (volgens bepaalde bronnen zou het oudste gebedshuis van het continent zijn)….

Bezoek zeker de zeer mooie Casa de los Senior (ook Casa Bolivar genoemd, ondanks het feit dat de held er maar 1 nacht verbleef) met het Museo de Arte Contemporáneo. Andere blikvanger is de Casa de las Ventanas de Hierro dat in 1764 werd gebouwd voor de familie van een cacaoplanter uit Sevilla. De vertrekken zijn ingericht met authentieke meubels en andere voorwerpen en is nu een museum van de familiale tradities waar je een goed beeld krijgt van de levenswijze van de rijken van Coro in de 18de en 19de eeuw. Vela de Coro, de haven van de stad, ligt 15 km meer oostwaarts. Hoewel de Unesco-titel ook van toepassing is op de havenstad zijn de koloniale overblijfselen er minder talrijk en minder prestigieus. Hier vertrekken de ferryboten naar Aruba en Curaçao en deze kleine zeehaven was destijds de belangrijkste van de staat. Vissersbootjes dobberen er nu op de golven en liggen bij laag tij op het strand. Hier landde Francesco de Miranda in 1806 toen hij probeerde om Venezuela te heroveren en te bevrijden van de koloniale heerschappij. Een standbeeld herinnert aan de gebeurtenis en Coro is van plan om de tweehonderdste verjaardag van de gebeurtenis waardig te vieren. Tijdens de paasfeesten verbranden de bewoners een afbeelding van Judas, een religieuze gebeurtenis die niet zo godsdienstig is daar ze het evenement “vieren” met de nodige liters alcohol… Het gaat er vromer aan toe in Carisad, een klein dorp waar gelovigen tot Maria komen bidden na een lange kruisweg die op de heuvels boven het gehucht vertrekt en naar de kerk leidt. De boetedoeners hebben geen tijd om van het schitterende landschap te genieten: ze leggen de kruisweg op handen en voeten of op de knieën af! Het Mariabeeld lijkt op dat van Guadalupe in Mexico City en staat in een klein wit gebouw met een klokkentoren waar twee kleurrijke personages leven. De naburige esplanade en het heiligdom lijken nieuw, maar vooral buitensporig groot in verhouding met het oude gebouw. De reden voor deze grote constructie: de belofte van Johannes Paulus II om deze plaats heilig te verklaren, maar de overleden paus bezocht het heiligdom nooit… Coro is ook een goede uitvalsbasis voor een excursie in de Sierra de San Luis. Een uitstap die bijzonder geschikt is voor liefhebbers van vogels en wandelingen in een tropisch woud, maar niet voor wie culturele bezienswaardigheden verkiest. In de bergdorpen die je ontdekt, zijn het prestigieus architecturaal erfgoed en het aantal historische bezienswaardigheden beperkt. De meeste bewoners zijn afstammelingen van de zwarte slaven (die in de plantages van koffieplanten en citrusvruchten werkten) en hebben niet genoeg geld voor mooie gebouwen. Het enige dat ze zich “veroorloofden” was een standbeeld van een zekere Leonardo Chirino die in 1796 stierf toen hij een slavenopstand leidde. Het beeld staat in het gehuchtje Curimagua boven een monumentale trap. Curimagua betekent “land van water” en is een veelbetekende naam: onder de grond ligt het grootste ondergrondse meer van het land. Het hoogste punt van de Sierra de San Luis is 1.500 m hoog en de baan ligt op 1.300 m hoogte. De weg leidt naar San Luis, 54 km van Coro en de rit duurt 2 uur omdat de baan slingert, klimt en opnieuw afdaalt naar het dorpje met wit kerkje en kleurrijke huisjes. Onderweg moet je zeker een halte inlassen bij de twee van de vele ahitones, natuurlijke waterputten in de kalkachtige ondergrond van de sierra.



Laatst aangepast op woensdag, 07 april 2010 09:05