Naam:
Email:
Artikels


Uitstapje in Frankrijk, Auvergne
PDF Afdrukken E-mailadres

De Cantal

Onze volgende etappe leidt ons door de Cantal, misschien wel de meest aantrekkelijke streek van de Auvergne. Het prachtig glooiende landschap, de huizen met platte stenen daken, de rosse koeien en de heerlijke kazen zijn slechts een paar van de vele charmes van deze regio. De Cantal is eigenlijk een oude vulkaan, de grootste van Frankrijk. Op het einde van het tertiaire tijdperk reikte de berg 3000 meter hoog. Een groot deel van de kraters zijn wel meer dan 1700 meter hoog. Door de vele lavastromen ontstonden hier grote, bijzonder vruchtbare hoogvlaktes. Het gehucht Anglards-de-Salers, dat langs de D22 ligt, op enkele kilometers van Mauriac, is onze eerste halte in de Cantal. We brengen er een bezoek aan het kasteel van La Trémolière en zijn fantasietuinen. Van dit 15de-eeuwse kasteel, gebouwd voor de familie Montclar, blijft echter niet veel meer over. Toch heeft het gebouw iets speciaals, met zijn rechthoekig woongedeelte, de ronde toren met machicoulis, het cilindervormige dak en de wenteltrap. Wie vermoedt dat hier een van de meest bijzondere collecties wandtapijten van Aubusson (16e eeuw) wordt tentoongesteld? De tapijten werden begin 20e eeuw toevallig ontdekt onder een stapel oude planken op zolder, door een pastoor die het kasteel als pastorie gebruikte. Vandaag zijn tien prachtige wandtapijten te bezichtigen, verdeeld over twee verdiepingen. De tapijten tonen op de achtergrond een grote variatie aan bloemen en planten, met op de voorgrond kastelen en stadjes die wel Vlaams konden zijn, en vol echte en gefantaseerde dieren – werd deze kunstenaar geïnspireerd door de werken van Ambroise Paré? Gelukkig werd dit fantastische bestiarium in 1926 ontdekt en naar de Gobelin-manufactuur in Parijs gebracht voor restauratie. Drie van de tapijten dragen het wapenschild van Renée de Chalus d’Orcival en van Guy de Montclar, die huwden op 8 oktober 1586. Ten slotte kan je nog een bezoek brengen aan de omheinde middeleeuwse tuin achter het kasteel. Het tuinplan werd volledig ontworpen volgens de boomgaard van Déduit in het verhaal Le Roman de la Rose.

Salers, une ville à la campagne

Dit gezellige stadje werd bekroond tot ‘mooiste dorp van Frankrijk’, een titel die het absoluut waard is. Op 950 meter hoogte, aan de rand van een hoogvlakte, kijkt deze stad uit over de groene vallei van de Aspre en de Maronne. Salers ontstond tussen de 15e en 16e eeuw en is uitstekend bewaard gebleven. Het architecturale geheel nodigt de bezoeker uit om een reis door de tijd te maken. In de middeleeuwen was Salers slechts een klein landelijk gehucht dat beschermd werd door een versterkt kasteel. Dankzij de veeteelt van schapen, paarden en koeien kon het dorp zich verrijken. Toen het stadje tijdens de Honderdjarige Oorlog bedreigd werd door de Engelsen, gaf Karel VII in 1428 de toestemming om de stad te versterken met vestigingsmuren. In de 16e eeuw kreeg Salers van Karel IX het Koninklijke Baljuwschap, en dus de rechtbank, van de Hautes-Montagnes d’Auvergne toegewezen. De dure processen brachten een enorme geldstroom op gang. Rechters lieten elegante villa’s met torens bouwen die de typische architectuur van de stad mee bepaalden en de statige herenhuizen van de adel en de plaatselijke burgerij naar de kroon staken. In de 17e eeuw werden er verschillende katholieke kloosters opgericht, wat de rijkdom van de stad alleen maar ten goede kwam. Dit was de gouden eeuw van Salers: handel in wol en kaas, veeteelt, markten en beurzen, magistratuur, bedevaartstochten, religieuze feesten, alles droeg bij tot de welvaart van de Salernois. De Franse Revolutie maakte een eind aan de privileges voor de clerus en de magistratuur. Beetje bij beetje viel de stad stil. In plaats van de 2000 zielen die het toen rijk was, telt het stadje nu slechts 300 inwoners. De Place Tyssandier d’Escous, voorheen de Place du Baillage, is een prachtig voorbeeld van harmonie, waar ongewone herenhuizen en magnifieke woningen met ronde of achthoekige torentjes en cilindervormige daken een mooi geheel vormen rond de fontein. Je komt op dit plein via de Porte de l’Horloge. Links staat het imposante huis van de magistraat Naudin de Valens, dat men ook wel verkeerdelijk La maison du Baillage (Het huis van de Baljuw) noemt. Dit renaissancegebouw uit 1490, dat ook te bezichtigen is, wordt gekenmerkt door twee uitspringende torens en een binnenplein waar een grote achthoekige toren staat. Ernaast staat een monument ter herinnering van de landbouwkundige Tyssandier d’Escous (1813-1889) die zijn leven wijdde aan de verbetering van het Salerse runderras. Deze roodharige koe past schitterend in de groene weilanden van de Cantal en geeft de juiste melk voor de heerlijke Salers-kaas. Een monumentale trap leidt naar het terras van de huidige pastorie, waar vroeger het Koninklijk Baljuwschap zetelde. De bijhorende gevangenissen werden gebruikt tot in 1911.

Op de hoek van de Rue du Couvent zie je het Maison de Flogeac, waarnaast een toren staat met afgestompte hoeken. Op de hoek van de Rue des Nobles staat het Hôtel de la Ronade met een 14e-eeuwse toren met 5 verdiepingen, die je ook kunt bezoeken. In dezelfde straat kom je via een gewelfd portaal op het voorplein van het Maison de Bargues, waar een gebeeldhouwd balkon in het oog springt. Links van de Rue de la Martille zie je op de grote toren van het Maison Blot-Lacombe een van de mooie spitsbogen die de stad rijk is. Op de Place Tyssandier d’Escous vind je ook de dienst voor toerisme en het stadhuis, in een gebouw dat eind 19e eeuw gerenoveerd werd in lokale stijl. Het Maison des Templiers, in de straat met dezelfde naam, werd begin 15e eeuw gebouwd voor de Hospitaalorde van Sint-Jan, die hier tot in 1745 verbleef. Vandaag vind je er het Musée de Salers: de benedenverdieping is gewijd aan een 19e-eeuwse apotheek en op het eerste is er een tentoonstelling over de Salerse koeien. De tweede verdieping is ingericht als een typische woning uit de Auvergne. Om het huis te bezichtigen moet je eerst door een prachtige gang met sluitstenen, waar medailles van de Hospitaalorde hangen. Aan de rand van de stad kan je van op de esplanade van Barrouze ver uitkijken over de vallei van de Aspre en de Maronne, die 300 meter lager liggen. Het zicht is echt spectaculair, met in de verte de Puy Violent (1594 m.). Van west naar oost kan je de Col de Néronne (1242 m.) zien liggen, het dorpje Saint-Paul, de Vallée du Rat, het dorpje Vielmur, de col Saint-Georges, de vallei van Fontanges, het dorpje Clédart en het woud van Jalinoux. Het tafereel is bijzonder mooi. De bergen, valleien en huizen vormen een harmonieus geheel dat haast paradijselijk aandoet. We keren terug naar het stadscentrum om de Saint-Mathieukerk te bezichtigen. Van het originele gebouw blijft alleen nog het 12e-eeuwse portaal over. Ondanks de restauratiewerken in de 15e en de 16e eeuw bleef de typische romaanse stijl uit de Auvergne toch bewaard. De klokkentoren, die was vernield tijdens de Frans Revolutie, werd in 1898 terug opgebouwd in neoromaanse stijl.

Achter de kerk volg je de vestigingsmuren, waarvan de bouw meer dan een halve eeuw in beslag nam, richting de Porte du Beffroi, een zware stadspoort met twee torens, waarvan de ene rond is, de andere vierkant. Bij het verlaten van de stad zet het prachtige tafereel zich gewoon voort. De baan die we volgen naar onze volgende halte, slingert doorheen het idyllische groene landschap van valleien, waar men in alle rust de rosse Salers-runderen kan bewonderen. Iets minder mooi dan Salers, maar toch pittoresk en zeker de moeite om even halt te houden is het dorpje Laroquebrou. De restauratiewerken van een deel van het burgerlijke en religieuze architecturaal patrimonium zullen de stad er alleen maar mooier op maken. Voor een mooi zicht op het dorp beklim je best de weg naar het kasteel. Tot je verrassing zal je vaststellen dat hier rode pannen op de daken liggen in een streek waar voor het overige vooral stenen daken voorkomen. De geografische ligging van het dorp werd bepaald door de geschiedenis: de eerste huizen van Laroquebrou werden in de middeleeuwen gebouwd aan de oevers van de Cère. De inwoners waren vooral pottenbakkers, leerlooiers en klompenmakers. De Cère was hier niet erg diep en voor er een brug werd gebouwd, vroeg de stad taks aan ieder die de rivier wilde oversteken. Hierdoor nam de welvaart in het dorp alleen maar toe. Laroquebrou lag immers op de weg naar Compostella, waarlangs talrijke bedevaarders passeerden. Vanaf het kasteel ziet u rechts van de kerk de Rue Nègrerieu ('zwarte beek' in het Occitaans). De straat volgt de bedding van een waterloop - vandaag voor een groot deel overdekt - die de grenzen afbakende van de omwalling van het kasteel. Verder kan je een paar 16e-eeuwse vakwerkhuizen bewonderen in de Rue d’Amont, waarvan de gevels aan restauratie toe zijn. Het mooiste gebouw in Laroquebrou is zonder twijfel het ziekenhuis uit 1300, gerestaureerd in 1730. Andere monumenten: het kerkje uit de 14e-15e eeuw met 3 spitsbogen boven de deuren, en het oude herenhuis van Trémolière (14e eeuw), waar nu het stadhuis is. De brug over de Cère dateert uit de 12e eeuw.



Laatst aangepast op maandag, 05 april 2010 14:23