Naam:
Email:
Artikels


Mauritius
PDF Afdrukken E-mailadres

De centrale hoogvlakte: dichtbevolkte steden en textielindustrie

Een groot deel van de bevolking, de welgestelden op kop, verhuisde ten tijde van de cholera-epidemie van 1865 naar dit hoger gelegen gebied - men meende dat de lucht er zuiverder en gezonder was. De allerrijksten, vooral Franse Mauritianen, lieten prachtige woningen optrekken rond de Trou aux Cerfs, in Floréal en in de buitenwijken van Curepipe, waar zich tevens de ambassades vestigden. De anderen, over het algemeen Indo-Mauritianen, vestigden zich in het zo goed als doorlopend stedelijke weefsel gevormd door Beau Bassin, Rose Hill, Quatre Bornes en Vacoas-Phoenix, waar betonnen en weinig charmante gebouwen overwegen. De meeste toeristen houden het hier op een paar foto’s op de Trou aux Cerfs, een met planten bedekte vulkaankrater die zich meestal in mist hult. Rond vier uur in de namiddag wordt de weg rond de krater afgesloten voor het verkeer en wordt hij omgetoverd tot een joggingpiste. Bij helder weer (een zeldzaamheid in Curepipe aangezien het er het hele jaar door regenachtig is) reikt het panorama tot aan de omliggende steden, de oceaan en de talrijke bergen met suggestieve namen als Trois Mamelles, Montagne du Rempart of Corps de Garde... De meeste toeristenbussen houden in de buurt van Curepipe halt om te shoppen. De winkels van de textielfabrieken verkopen truien en polo’s aan dumpprijzen, maar pas op voor namaakartikelen! In Floréal stelt de gelijknamige fabriek bijna achtduizend mensen tewerk en men vervaardigt er dagelijks achttienduizend truien, polo’s en hemden voor grote Italiaanse, Britse, Franse en Amerikaanse merken. Je koopt ze in Floréal Square, een taxfree winkelcomplex. In het kleine, boeiende en interactieve Textielmuseum verneem je meer over deze sector aan de hand van verbazingwekkend cijfermateriaal en menselijke verhalen.

Nog een bezienswaardigheid van de streek: de modelbootwerkplaatsen. De prijzen van sommige replica’s van bekende boten zoals de Pendwick van Tabarly of de legendarische Saint-Géran, swingen de pan uit maar het zijn dan ook ambachtelijke meesterwerkjes. In de buitenwijken van Curepipe is het domein Les Aubineaux een van de haltes op de Route du Thé, die eveneens naar de plantagewoning Saint-Aubin en de theefabriek van Bois-Chéri leidt. Tijdens een bezoek aan deze in 1867 door suikerrietplanters opgetrokken koloniale woonst proef je in het salon van het bekende drankje. Een sprong terug in de tijd. In het Maison Euréka nabij Moka (tussen Port Louis en Rose Hill). Voor nog meer nostalgie kan je terecht in het Maison Euréka, waarschijnlijk de best bewaarde getuige van de verfijnde koloniale architectuur. Het "huis met de 109 deuren en ramen" is omgebouwd tot museum en is nog steeds gemeubeld zoals weleer. Af en toe lopen er tijdelijke tentoonstellingen. Enkele kilometers verder, richting Rose Hill, ligt Le Réduit met zijn universiteit en diverse wetenschappelijke instellingen die, onder andere, onderzoek doen naar de suikerrietindustrie. Vergeet ook het plaatselijke Versailles niet: het Château du Réduit (1778), de voormalige woonst van de gouverneurs van het eiland omgeven door honderden hectaren parken en tuinen met fonteinen en kiosken. Vandaag is het nog steeds de ambtswoning van de president. Helaas is het slechts één dag per jaar open voor het grote publiek.

Het zuiden

In het zuidelijke deel van het eiland tref je twee van de mooiste stranden aan, maar deze streek pronkt vooral met zijn natuurreservaten en spectaculaire landschappen. Het zuiden is een mooie verzameling van de mooiste troeven van dit stukje aarde. Hier begrijp je waarom men van deze bestemming kan zeggen dat het paradijselijk is voor liefhebbers van luieren maar dat Mauritius eigenlijk zoveel meer is dan gewone sea and sun... Op iets meer dan twintig kilometer van Port-Louis ligt Flic-en-Flac, de grootste badstad van de zuidwestkust. Dit visserdorpje onderging in een tiental jaar tijd een metamorfose: hotels schoten langs het smalle kilometerslange strand met filaos uit de grond. Het kan niet tippen aan het mooie van Morne Brabant, een rotspiek van meer dan vijfhonderdvijftig meter hoog die destijds als schuilplaats diende voor voortvluchtige slaven. Naar verluidt stortten ze zich in de dieperik wanneer ze de soldaten zagen naderen, die hen echter kwamen melden dat de slavernij afgeschaft was. Waarheid of legende, wie zal het zeggen... Aan de voet van dit met mos bedekte reliëf strekt zich een witte zandvlakte uit in en een turkooizen lagune. Deze paradijselijke plek is ingenomen door luxehotels maar tegenover het Île aux Bénitiers, enkel 'bevolkt’ door duizenden kokosbomen, ligt een openbaar strand. Destijds kon je via een kleine weg langs de hotels om de rotspiek heen. Ondertussen heeft een van de etablissementen deze weg afgesloten voor wie de woeste natuur van de zuidkant wil bewonderen. Deze plek is trouwens niet meer voor lang afgelegen: met het oog op de ontwikkeling van het toerisme, en op voorwaarde dat de plannen goedgekeurd worden, zullen er nieuwe hotelcomplexen bijkomen. Ten zuiden van Flic-en-Flac en tot het noorden van de Morne overheerst de zeer spitse Tourelle du Tamarin de kust met mangroves. Dit deel van kust, waarvan de plaatselijke surfers de golven bijzonder op prijs stellen, is niet toeristisch maar niet minder charmant. Deze plek is vooral beroemd vanwege de marlijnvangst, een specialiteit van de Anglers’ Club. Deze club is sinds 1955 gehuisvest in een mooie koloniale woning in het haventje van Grande Rivière Noire en organiseert tevens uitstappen met catamarans en speedboten om de dolfijnen te observeren.

In Tamarin strekken de zoutmijnen zich uit tot aan de rand van de baai, van elkaar gescheiden door muurtjes die de vlakte tot ver voorbij de weg in vakjes verdelen. Vrouwen met grote strohoeden, rubberen laarzen en handschoenen halen het zout 's morgens vroeg op. Op die manier vermijden ze het weerkaatsen van het middaguur. Iets meer in het noorden ligt het Casela Nature & Leisure Park op de flanken van de Montagne du Rempart tussen de Trois Mamelles. In dit vrijetijdspark leven veel dieren en vooral vogels (er zouden naar verluidt bijna honderdvijftig soorten leven). Het heeft weinig natuurlijks, maar het didactische karakter ervan maakt er zwowel een uitstapje van voor toeristen en Mauritianen. Om de echte natuur van het eiland te ontdekken moet je niet ver lopen: in het zuidwesten ligt het meest ongerepte, woeste en mooiste stuk van Mauritius. De kolonisten zijn er nooit in geslaagd om de natuur in dit deel van het eiland te temmen en te vervangen door suikerrietplantages. Vroeger was Mauritius bedekt met bossen, eerst door de Nederlanders ontgonnen, alvorens bijna volledig te verdwijnen (vandaag is nog slechts vijf procent van het territorium bebost). Dit bracht tevens de uitsterverving van een aantal diersoorten met zich mee. De staat, die vandaag het ecotoerisme poogt te ontwikkelen, is zich laattijdig bewust geworden van het belang van de natuurlijke rijkdommen. Dankzij de oprichting van het Parc national de Rivière Noire, in 1994, werden reeds zo’n 150 inheemse plantensoorten en een tiental lokale vogelsoorten gered. Langs de bijna vijftig kilometer afgebakende wandelpaden kan je met een beetje geluk diersoorten observeren die je buiten het Caselapark maar zelden kan zien. In Grande Case Noyale waar de enige koffiefabriek van het eiland naast de golfplaten krotten van vissers en gezinnen zonder inkomen ligt, beklimt een weg de berg en biedt schitterende uitzichten op de Morne, het Île aux Bénitiers en de enorme lagune errond. Eerste stop, met betalende toegang, zijn de Terres des 7 couleurs en de waterval van Chamarel gelegen in het hart van vijftien hectaren koffie- en banenplantages en oliepalmen waarvan het hart - dat in een slaatje of warm geserveerd wordt - een fortuin waard is (tussen €20 en €30 per 100 gram). Enkele jaren geleden kon je nog rustig wandelen op deze site die vandaag volledig voorzien is op de bezoeken. Souvenirwinkeltje, openbare toiletten, snackbar en uitkijkpunt tronen voortaan langs een weg rond de miniheuvels waarvan de gevlamde aarde op het palet van een schilder lijkt...

In de verte zie je de rotspiek Petite Rivière Noire, het hoogste punt van het eiland (828 meter). De drie watervallen zijn indrukwekkender. In het bassin stort het water van op negentig meter hoogte met een hels lawaai neer. Wie ernaartoe wil, geven we dit mee: het pad is in slechte staat en je trekt dus best goede wandelschoenen aan. Als je verder trekt naar Grand Bassin, voorbij Chamarel en enkele gastentafels, leiden twee wegen naar spectaculaire uitkijkpunten: de watervallen Alexander waar de plantengroei het panorama gedeeltelijk verhult, en de kloven van Rivière Noire die door de rivier in deze uitgedoofde en met een tropisch woud bedekte vulkanen uitgehouwen zijn. Rechts stroomt een hoge waterval door de canyon, waarvan je de bodem niet eens ziet. Eind mei, begin juni verhinderen wagens de doorgang naar Grand Bassin en Bois Chéri: honderden mensen komen er dan immers de, uit Madagaskar geïmporteerde, Chinese guaves plukken die in deze regio welig tieren. De overheid probeert deze wildgroei in goede banen te leiden door de pluk van deze vrucht toe te laten. Voor de Mauritianen is het blijkbaar een heuse familiale activiteit. De weg loopt door Plaine Champagne, met 744 meter de hoogst met de wagen toegankelijke plek, en daalt af naar Grand Bassin of naar de zuidkust langs de Vallée des 23 couleurs en andere wandelbestemmingen. Grand Bassin is een must. Niet omwille van de schoonheid van het landschap en die paar tempels maar wel omdat het een belangrijk religieus centrum is waar jaarlijks duizenden pelgrims samenstromen.

Voor de Indische gemeenschap van Mauritius zijn de wateren van het grote vulkanische meer heilig. Ze beschouwen het als de Ganges die weer aan de oppervlakte komt en noemen het meer dan ook de Ganga Talao (het meer van de Ganges). In februari vindt de Maha Shivaratree plaats - de grootste bedevaart van het eiland en wellicht het belangrijkste evenement op de hindoekalender - maar de gelovigen komen zich hier het hele jaar door zuiveren. Toeristen die er even halthouden om enkele foto’s te maken hinderen de gelovigen vaak tijdens dit ritueel. Dit is een cultureel interessante plaats maar echte bezienswaardigheden zijn er niet. De architectuur van de Indische tempels en van de huizen heeft blijfbaar een voorliefde voor beton en ramen in aluminium. De kleurrijke, aangeklede en gebloemde standbeelden van Shiva, Ganesh en de andere goden zijn dan weer pure kitsch-pareltjes die een bezoek meer dan waard zijn! Je kan de tempels vrij bezoeken op voorwaarde dat je je schoenen uittrekt alvorens ze te betreden en blijk geeft van het nodige respect dat bij dit soort oorden hoort. Bois Chéri naderen, gaat niet onopgemerkt voorbij. Schijnbaar eindeloze theevelden bedekken het landschap en reiken tot aan de weg. De pluksters werken er enkel 's morgens vanaf zonsopgang om de hete middagtemperaturen te vermijden. Het merendeel van deze dames is niet meer piepjong en beschikt over een stevige ervaring. Hun opvolging is een echt probleem. Jongeren hebben geen zin meer in dit zware, slecht betaalde werk en werken liever in de toeristische sector of in de textielfabrieken. Bij gebrek aan arbeidskrachten is de oogst, die meermaals per jaar plaatsvindt, steeds meer gemechaniseerd. Deze snellere methode veroorzaakt aanzienlijke schade aan de gewassen. Je kan de fabriek van Bois Chéri - een van de grootste werkgevers van de streek en de belangrijkste van de vijf nog actieve theefabrieken op het eiland - gedeeltelijk bezoeken. Er is een theemuseum in ondergebracht evenals een uitzichtterras, dat tevens dienst doet als degustatiecentrum, op een heuvel boven de plantages. Hier kan je de met munt, vanille of met kokos op smaak gebrachte thee kopen die je eveneens op alle markten van het eiland en de grootwarenhuizen van de Grand Baie vindt. De theeproductie ging de afgelopen tien jaar aanzienlijk achteruit. Vroeger besloegen de theevelden 3.000 hectaren en vandaag iets minder dan 700 vandaag, waarvan meer dan een derde eigendom is van de Bois Chéri Tea Estate. Er duiken steeds meer serres met anthuriums op in het landschap van Mauritius, onder meer in de buurt van de fabriek. Deze afwisseling in het landschap dat bijna volledig door suikerriet ingenomen is en zorgt voor een aanvulling op de niet rendabele theeteelt. De zuidkust is de meest ongerepte en de mooiste van Mauritius. Hier is geen sprake van infrastructuur zoals in Grand Baie of in Flic-en-Flac. Er zijn echter wel plannen om er in de nabije toekomst, ondermeer in Bel Ombre, een aantal hotelcomplexen neer te bouwen. Jammer...

Nabij Souillac - waar vroeger de boten met hun ladingen indigoplanten, kostbaar hout en suiker uitvoeren - bieden de kliffen van Gris-Gris van op een kaap van een honderdtal meter hoog een schitterend uitzicht op de grillige kust. Er vertrekt tevens een weg naar de Roche qui Pleure. Deze rots dankt zijn naam aan het water dat langs de wanden, waartegen de golven beuken, bij strakke wind stroomt. In het binnenland, op enkele kilometers van Souillac, bereik je na een wandeling het bassin van de Rochester-watervallen. De basaltzuilen die het water in het klif uitgegraven heeft, zijn indrukwekkender dan de waterval zelf. Tijdens het weekend kan je hier over de koppen lopen want de Mauritianen zijn bijzonder tuk op deze plek, een partijtje zwemmen en de natuurlijke duikplank! Van Souillac loopt de weg ongeveer parallel met de kust verder naar de Morne. Dit deel van de weg oogt het mooiste in de late namiddag, net voor zonsondergang. Op het strand van Riambel stappen vissers met lange hengels tot aan hun middel in de oceaan en bij laagtij nemen de krabbenrapers hun plaats in. Om dit zelf te beleven moet je de plek goed kennen en weten waar je mag stappen langs de in het scherpe rif uitgegraven geulen. In Pointe aux Rochers kan je vanuit een kleine uitkijkpost genieten van de gitzwarte basaltrotsen die contrasteren met het witte schuim van de golven en het gele zand. Daarna loopt de weg door de glooiende suikerrietvelden. We naderen Saint-Félix waar de familie Roberts een van de twaalf laatste suikerfabrieken van het Mauritius uitbaat. Na maanden van technische werkloosheid draait de fabriek bij de oogst op volle toeren en worden er bezoeken georganiseerd. Het gebouw dateert van het begin van de 18de eeuw en onderging, buiten de moderne machines, weinig veranderingen. Het is de oudste fabriek waar suikerriet verwerkt wordt. Zoals andere werkt ook dit bedrijf op een eigen energiebron: de bagasse, een overschot bekomen van het malen van rietsuiker waardoor de fabriek autonoom kan functioneren. Tijdens een parcours langs diverse machines, kuipen en kilometerslange buizen wandel je van de ontvangst van de aankomst het suikerriet naar het wegvloeien van suikerstroop over de extractie van het sap, de centrifuge en de verdamping.

Dan hebben we het nog niet over de verwarmingsketels die de damp produceren en gevoed worden door enorme bagasse-ovens. De familie Roberts bezit een jachtdomein dat een heus natuurreservaat is met talrijke uitkijkpunten over de oceaan, suikerrietvelden, watervallen en bossen. Toeristen zijn vaak niet op de hoogte van het bestaan van deze schitterende privé-landgoeden. Op enkele kilometers van de kust en de lagune rond de Jocotet-baai, tegenover de met herten bevolkte heuvels, heeft het Roberts-geslacht een bio-restaurant geopend. Het is alsof ze instinctief begrepen hebben waar de toekomst van het toerisme op Mauritius ligt en dat ze zich daarvoor van de zee moesten afkeren om eindelijk het echte gezicht, zoals het er voor de komst van de kolonisten uitzag, te tonen. In Bel Ombre is de suikerfabriek sinds jaar en dag gesloten en hebben de filaosbomen de plaats van de kokospalmen, waaraan piepkleine dorp dat men binnenkort tot een badstad wil omturnen, zijn naam dankt. Wat verderop, in Baie du Cap, lijkt het alsof het hele dorp bij zonsondergang op het strand heeft afgesproken. Vissers herstellen hun netten tussen twee filaosbomen in, kinderen spelen tussen de schuiten achternagezeten door een meute honden die langs alle gehuchten van het eiland zwerven. Na de opeenvolging van bescheiden huisjes die meestal door creolen bewoond worden, kom je uit aan een baai met diepe inhammen. In de verte zien we hoe de Morne het landschap, dat door de magie van de zonsondergang in warme oranje en gouden tinten baadt, overheerst.



Laatst aangepast op dinsdag, 06 april 2010 18:33