Afdrukken
Tweet

Mauritius

Mauritius is nog niet zo lang bewoond. Wanneer de Nederlanders in 1598 aan wal gingen, was het eiland onbewoond. De Portugezen hadden het reeds begin 16de eeuw, waarschijnlijk na de Arabieren, ontdekt maar toonden er geen interesse voor. Dat gold aanvankelijk ook voor de Nederlanders : ze hadden zich in Indonesië gevestigd en begonnen pas veertig jaar later met de ontginning van Mauritius. Waarschijnlijk uit vrees dat de Fransen of Britten hen te snel af zouden zijn.

Korte geschiedenis...

De Fransen die voor de Compagnie des Indes werkten, maakten hun opwachting in 1715 zonder er zich daadwerkelijk te vestigen.Twintig jaar later bewoonden slechts 840 zielen, waarvan driekwart zwarte slaven, het eiland. De gewassen kregen het immers zwaar te verduren door de cyclonen, sprinkhanenplagen, ratten en muizen. Gevolg was dat de bevolking noch voldoende voedsel hadd, noch veel geld kon verdienen. La Bourdonnais, een kapitein van de Compagnie, bepaalde de toekomst van het eiland. Op dertig jaar tijd groeide het bewonersaantal naar meer dan twintigduizend zielen om eind 18de eeuw te verdrievoudigen. De verhouding slaven (ongeveer 85%) en kolonialen bleef behouden. Na een poging om indigoplanten te telen, ontwikkelden de Fransen de suikerindustrie en bouwden zo’n zeventig fabrieken op het Île de France dat grotendeels van de zeevaarthandel afhankelijk bleef. De eigenaars van de plantages trokken mooie koloniale huizen op die de belichaming waren van een geraffineerde levenskunst die tevens heel wat afgunst veroorzaakte. Britten bezetten het eiland en dwongen de Fransen in 1810 tot capitulatie. Het grondgebied veranderde van eigenaar na een bijzonder hoffelijke machtsoverdracht en de Engelsen legden noch hun taal, noch hun gewoontes op. Daardoor is het Engels vandaag de officiële taal van het eiland maar iedereen spreekt Frans en creools.

De nieuwe machthebbers bouwden de teelt van suikerriet verder uit tot het bijna het volledige eiland bedekte. Bossen en flora ondervonden hiervan de gevolgen en de fauna onderging veranderingen. De jacht op de beroemde dodo-vogel werd bijvoorbeeld zodanig hardnekkig dat het dier van de aardbol verdween en vandaag enkel nog als knuffeldier bestaat. Aangezien de economie rond de suikerfabrieken draaide, waren de eigenaars van die enorme plantages de overheersende sociale klasse. Deze laatste bestond tot dan hoofdzakelijk uit rijke handelaars die van de zeehandel leefden. Rond 1855 telde men meer dan tweehonderdvijftig suikerfabrieken maar de, laattijdige, afschaffing van de slavernij in 1835 remde de welvaart af. Het overbrengen van coolies uit de Britse koloniën bracht verschillende immigratiegolven op gang. Dit is tevens de reden waarom de bevolking van Mauritius vandaag hoofdzakelijk van Indische afkomst is. Daar de arbeiders voortaan recht hadden op een loon stegen de productiekosten. Dit bracht een centralisering van de suikerrietdomeinen met zich mee - een tendens die vandaag trouwens nog altijd merkbaar is - evenals een versnippering van de plantages. Kleine planters waren dus verplicht, en zijn dat nog altijd, om hun productie aan een beperkt aantal suikerfabrieken te leveren. Door de industrialisering en mechanisering evolueerde de productie snel tot de economische motor van het eiland. De in 1968 verworven onafhankelijkheid en de ontwikkeling van een tolvrije zone leidden een diversificatie van de activeiten in met de textielindustrie, het toerisme en de informaticasector als belangrijkste pijlers.


Mauritius kort

• Ligging: voor de oostkust van Afrika in de Indische Oceaan. Mauritius maakt deel uit van de Maskarenen-eilanden zoals La Réunion, Rodrigues en St.-Brandon.

• Oppervlakte: 1.860 km2.

• Bevolking: ongeveer 1,15 miljoen inwoners.

• Economie: Amper enkele jaren geleden kon Mauritius prat gaan op een zogoed als volledige tewerkstelling. Vandaag heeft de werkloosheid terrein gewonnen (ongeveer 6%) maar is nog altijd lager dan in veel geïndustrialiseerde landen. Suikerproductie blijft voorlopig de voornaamste economische activiteit van het eiland. Dankzij bevoorrechte akkoorden met de Europese Unie zit Mauritius op rozen want het eiland kan nog tot 2008 rekenen op een vaste prijs en rentevoet voor de export naar de E.U. Planters maken zich nu reeds zorgen over wat er hen na 2008 te wachten staat als ze moeten optornen tegen de andere producenten, vooral Indonesiërs, die goedkoop produceren. Veel suikerraffinaderijen hebben reeds hun deuren gesloten en in een aantal velden heeft het suikerriet plaatsgeruimd voor tomaten of anthuriums. Vandaag begint men aan een omschakeling en/of diversificatie te denken en een groot aantal Franse-Mauritianen investeren in het toerisme. Deze economische metamorfose zal onvermijdelijk een aantal andere gevolgen hebben o.a. voor het door de kolonialen geïmporteerde suikerriet dat de bossen verving en 75 % van het grondgebied van het eiland in beslag neemt en een stempel drukt op het landschap. We kunnen ons moeilijk voorstellen hoe het eiland eruit zal zien als het riet plaatsruimt voor bijvoorbeeld serres. Dit gewas was tevens een soort cultureel-historisch bindmiddel dat de demografische geschiedenis voor een groot deel van de bevolking. De in 1970 opgerichte tolvrije zone was de eerste stap in de richting van een diversifiëring door buitenlandse investeerders aan te trekken d.m.v. fiscale voordelen. Dit initiatief stimuleerde de textielindustrie die vandaag de tweede voornaamste economische motor van het eiland is. Qua export heeft de textielnijverheid het suikerriet ondertussen de loef afgestoken. De kwaliteit en het professionalisme van de textielfabrieken van Mauritius leverden deze industrie een uitstekende internationale reputatie op. Toerisme is niet de voornaamste sector van Mauritius. Het kiezen voor kwaliteit remt men de ontwikkeling van massatoerisme automatisch af en sluit een enorme groei in de toekomst zo goed als uit. Er werden natuurlijk nieuwe projecten aan de bevoegde overheden voorgelegd die zich vandaag op het ecotoerisme en wellness (thalasso en andere kuren...) toe te leggen.

De bewoners van Mauritius: verscheidenheid en verdraagzaamheid

Het bewonersaantal van het eiland komt ongeveer overeen met een tiende van de Belgische bevolking. Op het eerste gezicht lijkt dit weinig maar gezien de beperkte oppervlakte dreigt in sommige plaatsen overbevolking. Geen enkele eilandbewoner is een echte Mauritiaan. Het eiland, dat tot de 16de eeuw onbewoond was, werd bevolkt door vier etnieën. Deze leven vandaag samen zonder segregatie maar zich mengen doen ze evenmin. Gemengde huwelijken zijn uitzonderlijk. Voornaamste redenen hiervoor zijn religieuze en culturele verschillen en niet zozeer een of andere raciale kwestie. De hindoe (52 %) en moslim (17 %) Indo-Mauritianen vormen de grootste bevolkingsgroep en kwamen op het eiland aan tijdens het Engelse koloniale regime. Op dat moment kampten de plantages met een enorm tekort aan arbeidskrachten want de slavernij werd in 1835 afgeschaft. Sindsdien tref je de Indo-Mauritianen vooral aan in administraties en ministeries, in de medische en wetenschappelijke sector, in de informatica en de handel. Deze laatste sector delen ze trouwens met de Chinese minderheid (ongeveer 3%) die dankzij hun neus voor zaken een groot deel van de economische activiteit naar zich toe wisten te trekken (o.a in de transportsector). Het Chinese nieuwjaarsfeest legt bijna het volledige eiland lam omwille van gesloten winkels en uitgestelde leveringen. De zwarte of halfbloed creolen (26%) zijn afstammelingen van de slaven die door de Fransen uit Madagascar en de Afrikaanse oostkust geïmporteerd werden. Hun taal is het bindmiddel van de etnische mengelmoes waarbinnen ze een minderheid vormen. Maar op Mauritius, in tegenstelling tot op de Seychellen, wierp het creools zich nooit als officiële taal op. Theoretisch is het Engels de voertaal in de scholen en administraties, terwijl men zich op televisie en de radio vooral in het Frans uitdrukt...

Creolen zijn katholiek en zijn niet, in tegenstelling tot de drie andere etnische groepen, begaan met handel, zaken of politiek. Ze behoren tot de minst welgestelde klasse: de seizoenarbeiders die het suikerriet oogsten, een groot deel van het jaar werkloos zijn en links en rechts wat bijklussen en vissen. De creolen hebben, in tegenstelling tot de Mauritianen van Chinese en Indische origine, weinig culturele en religieuze bakens.Toch klampen ze zich vast aan hun creool-zijn en aan hun kerken waarvan de plaatselijke held Père Laval (die ook zeer populair is in het Canadese Quebec...) tevens goed is voor een wettelijke feestdag. In deze bevolkingsgroep tref je de beste volksmuzikanten en sega-dansers aan. Deze muziek is, in tegenstelling tot wat veel toeristen denken, geen boegbeeld van de Mauritiaanse cultuur. De moderne sega kent wel succes in het buitenland maar op het eiland geniet deze dans niet altijd een even goede reputatie. De artiesten, die bijna uitsluitend voor de hotels en enkele restaurants werken, krijgen geen artiestieke erkenning. Gezelschappen van Indische dansers kunnen wel op respect rekenen. De Frano-Mauritianen zijn met 2% duidelijk in de minderheid maar ze zijn zeer machtig. Hoewel ze officieel geen deel uitmaken van de politieke scène hebben ze de suikermarkt en de gronden in handen. Ze stammen af van de Franse kolonialen die hun domeinen ook na de komst van de Engelsen behielden. Zij behoren tot de rijkste, meest elitaire en gesloten klasse van het eiland. Het eiland Mauritius is een schoolvoorbeeld van een geslaagde multiculturele samenleving. De bevolkingsgroepen leven duidelijk naast elkaar maar verdraagzaamheid en een echt nationaliteitsgevoel bevorderen de onderlinge contacten en vermijden confrontaties, hoewel er zich in het verleden reeds enkele botsingen voorgedaan hebben. De gastvrije en lachende bevolking van het Mauritius is de voornaamste rijkdom van het eiland. Toeristen keren vaak huiswaarts met goede herinneringen en deze positieve indruk is vooral te danken aan de bevolking en niet zozeer aan de droomstranden en dito hotels. We betreuren alvast dat er geen gastenverblijven zijn waar reizigers op zoek naar authenticiteit kunnen neerstrijken om de levenskunst van de bewoners te delen.


Reis door het eiland

Of je nu voor een uitvalsbasis in het noorden of het zuidwesten van het eiland kiest, alles wat te voet of met de wagen te bezoeken is, kan je op een dag bereiken. Voor een volledige rondreis moet je wel meerdere dagen uittrekken omdat je de afstanden van maximum 80 kilometer niet snel kan afleggen. Tussen Grand Baie in het noorden en de luchthaven in het zuidoosten loopt een autosnelweg, die naam niet waardig, diagonaal door het eiland. Werkzaamheden, snelheidsbeperkingen, rotondes en kruispunten verlengen onvermijdelijk de duur van het traject dat minstens anderhalf uur in beslag neemt (op voorwaarde dat je op het spitsuur geen files hebt in Port-Louis). Verkies dus kleine landelijke wegen of volg de banen langs de kust naar de belangrijkste bezienswaardigheden. Steden zijn nu eenmaal niet het meest interessante onderdeel van het eiland. Buiten MAHEBOURG en Port-Louis bezit geen enkele stad de charme en de koloniale architectuur die je zou kunnen verwachten... De voornaamste toeristische troeven van het eiland zijn de mooie stranden en lagunes gekoppeld aan de luxe en het onthaal van de meeste hotels. Maar de enige echte rijkdom van Mauritius is de bevolking, een etnische en culturele mix die prachtig tot uiting komt in die warme en enthousiaste glimlach. Daarnaast is er ook de natuur. Langzaam beseft men dat dit wellicht de meest kostbare rijkdom is voor toeristen.

Port Louis, in de voetsporen van Singapore

Port Louis, de hoofdstad van Mauritius en voormalige aanlegplaats voor de schepen van de Franse Oost-Indische Compagnie, was lange tijd het doelwit van piraten en kapers. Tot François Mahé de La Bourdonnais het uitbouwde tot een maritiem handelscentrum. Het groeide snel uit tot het zenuwcentrum van het eiland waar zich de regering, de administratie, de banken, de grootste overdekte markt, bedrijven en handelszaken vestigden. De stad is, zonder de buitenwijken, nochtans niet zo groot en slaagde erin haar dorpssfeer te bewaren. Zelfs de hoge buildings in het zakencentrum veranderden dit nauwelijks. Vandaag vergelijkt men Port Louis vaak met Singapore omwille van de mix van modernisme, traditie en multiculturaliteit. De stad doet ook aan Kaapstad denken - de kopie van Waterfront is hier niet vreemd aan. Met de aanleg van een grote vrijhaven en de langzame intrede van informatica en spitstechnologie, groeide in Port Louis de ambitie om zich op te werken tot een van de Tijgers van het Oosten. Port Louis werkt aan een cybercity in de zuidelijke rand van de stad. De eerste gebouwen staan er al...

De voornaamste bezienswaardigheden van Port Louis bevinden zich in een straal van driehonderd meter rond de Place d’Armes. Een halve dag volstaat om ze allemaal te bezoeken. Rond de Place d’Armes tronen de enige hoge buildings van de stad alsook enkele koloniale huizen. Ze ligt tegenover de haven, net als het standbeeld van La Bourdonnais dat te midden van een grasperk over het verkeer uitkijkt. Weelderige koningspalmen sieren de laan tot aan het Gouvernementshuis, in twee fases gebouwd tijdens de Franse periode. Het gelijkvloers werd in 1736 opgetrokken door François Mahé de La Bourdonnais en de eerste verdieping door Generaal Decaen in 1808. De Britten voegden er enkel een standbeeld van Queen Victoria aan toe. Het interieur van het gebouw zou prachtig versierd zijn met houtwerk, schilderijen en parketvloeren, maar is helaas niet toegankelijk voor het publiek. Nog een souvenir uit de koloniale periode: de mooie houten huizen met smeedijzeren balustrades in Intendance Street, de neoklassieke façade van het Municipal Theatre (1820-1822) op Intendance Street, de post en het Postmuseum, beide met hun rug naar de haven en opgetrokken in grijze steen die gerust een opknapbeurt kan gebruiken. Tegenover het theater vertrekt een voetgangersdoorgang (Old Council Street) naar een oude wijk, het Fotografiemuseum en het Maskermuseum.

Op Saint-Georges Street staan nog enkele creoolse huisjes. Als je deze straat volgt tot aan Chaussée Street bereik je de Jardin de la Compagnie (1760) met zijn standbeelden, rubber- en bananenbomen en andere exotische planten alsook het heel Victoriaanse Mauritius Institute, dat zowel de vijftigduizend boeken van de Nationale Bibliotheek als het Natuurhistorisch Museum herbergt. De collectie telt onder andere uitgestorven diersoorten waaronder een skelet van de bekende dodo. Volg Royal Street richting Place d’Armes naar de Chinese wijk. Onderweg bewonder je de heel mooie Jummah moskee die midden 19de eeuw opgetrokken werd en gedurende twintig jaar vergroot werd. De gebedszalen zijn bedekt met rode tapijten en versierd met grote luchters en bewerkte zuilen. Deze moskee is het voornaamste centrum van de moslimgemeenschap van het eiland, goed voor zeventien percent van de bevolking en bijna allemaal Indo-Mauritianen. Officieel ligt de Chinese wijk achter de toegangspoort op Royal Street, op slechts enkele meters van de moskee, maar de Sino-Mauritiaanse winkeltjes hebben die grens al lang overschreden. Volgens sommigen is Port Louis de meest Chinees aandoende stad van het eiland. Achter stoffige winkelramen en onleesbare reclameborden gaat een exotische en traditionele wereld schuil: rare geneesmiddelen die naar verluidt zeer doeltreffend zijn, spelende en gokkende mannen, Kantonese gerechten, echte of namaak antiquiteiten te midden van een onbeschrijfelijk allegaartje van voorwerpen. Koks en straatventers brengen de straten van deze wijk tot leven. Er staan nog enkele knappe handelshuizen, met net als vroeger een winkel op de benedenverdieping en daarboven appartementen met een terras. Ze hebben de wervelwinden en de invasie van het beton in de bouwsector overleefd, maar hun trieste en onverzorgde aanblik getuigt van een gebrek aan interesse voor het architecturaal patrimonium. Dat neemt niet weg dat de wijk haar pittoreske en charmante karakter behouden heeft en dat het er aangenaam wandelen is tot aan de poorten met traliewerk van de oudste en grootste Mauritiaanse markt. De Bazar, gelegen aan de haven en de Place d’Armes, is al anderhalve eeuw een vaste waarde in de stad. Momenteel wordt hij heringericht, maar toeristen en locals blijven toestromen in de bonte hallen, waar de geuren en kleuren van fruit, groenten, gedroogde en verse vis, vlees, kruiden, wortels, schors en andere geneeskrachtige planten zich met elkaar vermengen. De verkopers prijzen vol overtuiging hun producten aan - de ideale gelegenheid om te weten te komen wat de kracht van rozemarijn is (het kalmeert een te snelle hartwerking), dat citronella koortswerend werkt en dat kruidnagel een uitstekend middeltje is tegen tandpijn. Of om een blik te werpen op de chouchou en andere vruchten die je waarschijnlijk niet kende tot ze je hier voorgeschoteld werden.

Naast de soeks en de fastfoodstandjes waar men samosa’s, linzen en gebakjes gevuld met pepers verkoopt, klampen verkopers van T-shirts en souvenirs toeristen aan. Dit is een uitgelezen plek om theedozen, pareo’s, kruiden en cadeau’s aan te schaffen - op voorwaarde dat je goed kan onderhandelen. Voor merkkledij (de kans is groot dat het geen namaak is) steek je de straat tussen de markt, de Place d’Armes en de haven over. Het Caudan Waterfront Complex is ingericht aan de kaaien in voormalige pakhuizen en omvat een hotel, restaurants, cafés, een casino en een winkelcentrum. Behalve voor het uitzicht op de haven bij zonsondergang, is Waterfront niet zo’n must als de Bazar. Voor kwaliteitsstof kan trek je overigens beter naar Floréal of Curepipe. De citadel (1834) kijkt van op een hoge heuvel over de stad uit. Haar ligging biedt potentieel voor een panoramisch restaurant, maar ze is niet open voor het publiek. Slechts sporadisch worden er concerten georganiseerd op het binnenplein. Van aan de voet van de muren geniet je een prachtig uitzicht op de stad, de haven en Signal Mountain met het Marie-Reine de la Paix Monument. Hier vinden grootse misdiensten plaats en tijdens het jongste bezoek van de Paus stroomde er een massa volk samen. Nog zo’n plekje waar veel mensen elkaar ontmoeten: het Champ de Mars, tijdens de Franse periode een militair trainingskamp en door de Engelsen omgevormd tot hippodroom - de op een na oudste paardenrenbaan ter wereld. Van mei tot november lijkt heel Mauritius er elke zaterdag samen te komen, de rijksten op de tribunes, de anderen op het grasperk in het midden en langs de piste. Zodra het peleton de aankomst nadert gaat het publiek uit de bol. Op die zaterdagen vinden meerdere paardenrennen plaats en ze worden allemaal met evenveel enthousiasme bijgewoond - ook voor de televisieschermen, thuis en op café. Mauritianen - de Chinese op kop - zijn spelers in hart en nieren en sommigen spenderen een fortuin aan gok- en kansspelen. Ze schuiven aan de tafels van het casino van het Domaine des Pailles aan - meer dan de toeristen trouwens. Dat domein is voor Mauritius een beetje wat Bokrijk voor België is. Naast een ecomuseum, een recreatiepark en een evenementenzaal, telt het vier gastronomische restaurants in thematisch ingerichte huizen (een koloniaal huis voor het Franse restaurant bijvoorbeeld). Je kan er tevens terecht voor een rit in een paardenkoets, wandelingen en mountainbiketochten doorheen het duizendvijfhonderd hectaren groot natuurpark dat een groot deel van de plaatselijke fauna en flora omvat. Domaine des Pailles ligt op amper enkele kilometers van de hoofdstad, die na de kantooruren langzaam indommelt. Het merendeel van de bedienden woont immers niet in Port Louis en keert 's avonds naar Beau Bassin, Rose Hill, Quatre Bornes, Vacoas-Phoenix, Curepipe of Floréal terug. Vandaar ook de eindeloze files tijdens het spitsuur.


De centrale hoogvlakte: dichtbevolkte steden en textielindustrie

Een groot deel van de bevolking, de welgestelden op kop, verhuisde ten tijde van de cholera-epidemie van 1865 naar dit hoger gelegen gebied - men meende dat de lucht er zuiverder en gezonder was. De allerrijksten, vooral Franse Mauritianen, lieten prachtige woningen optrekken rond de Trou aux Cerfs, in Floréal en in de buitenwijken van Curepipe, waar zich tevens de ambassades vestigden. De anderen, over het algemeen Indo-Mauritianen, vestigden zich in het zo goed als doorlopend stedelijke weefsel gevormd door Beau Bassin, Rose Hill, Quatre Bornes en Vacoas-Phoenix, waar betonnen en weinig charmante gebouwen overwegen. De meeste toeristen houden het hier op een paar foto’s op de Trou aux Cerfs, een met planten bedekte vulkaankrater die zich meestal in mist hult. Rond vier uur in de namiddag wordt de weg rond de krater afgesloten voor het verkeer en wordt hij omgetoverd tot een joggingpiste. Bij helder weer (een zeldzaamheid in Curepipe aangezien het er het hele jaar door regenachtig is) reikt het panorama tot aan de omliggende steden, de oceaan en de talrijke bergen met suggestieve namen als Trois Mamelles, Montagne du Rempart of Corps de Garde... De meeste toeristenbussen houden in de buurt van Curepipe halt om te shoppen. De winkels van de textielfabrieken verkopen truien en polo’s aan dumpprijzen, maar pas op voor namaakartikelen! In Floréal stelt de gelijknamige fabriek bijna achtduizend mensen tewerk en men vervaardigt er dagelijks achttienduizend truien, polo’s en hemden voor grote Italiaanse, Britse, Franse en Amerikaanse merken. Je koopt ze in Floréal Square, een taxfree winkelcomplex. In het kleine, boeiende en interactieve Textielmuseum verneem je meer over deze sector aan de hand van verbazingwekkend cijfermateriaal en menselijke verhalen.

Nog een bezienswaardigheid van de streek: de modelbootwerkplaatsen. De prijzen van sommige replica’s van bekende boten zoals de Pendwick van Tabarly of de legendarische Saint-Géran, swingen de pan uit maar het zijn dan ook ambachtelijke meesterwerkjes. In de buitenwijken van Curepipe is het domein Les Aubineaux een van de haltes op de Route du Thé, die eveneens naar de plantagewoning Saint-Aubin en de theefabriek van Bois-Chéri leidt. Tijdens een bezoek aan deze in 1867 door suikerrietplanters opgetrokken koloniale woonst proef je in het salon van het bekende drankje. Een sprong terug in de tijd. In het Maison Euréka nabij Moka (tussen Port Louis en Rose Hill). Voor nog meer nostalgie kan je terecht in het Maison Euréka, waarschijnlijk de best bewaarde getuige van de verfijnde koloniale architectuur. Het "huis met de 109 deuren en ramen" is omgebouwd tot museum en is nog steeds gemeubeld zoals weleer. Af en toe lopen er tijdelijke tentoonstellingen. Enkele kilometers verder, richting Rose Hill, ligt Le Réduit met zijn universiteit en diverse wetenschappelijke instellingen die, onder andere, onderzoek doen naar de suikerrietindustrie. Vergeet ook het plaatselijke Versailles niet: het Château du Réduit (1778), de voormalige woonst van de gouverneurs van het eiland omgeven door honderden hectaren parken en tuinen met fonteinen en kiosken. Vandaag is het nog steeds de ambtswoning van de president. Helaas is het slechts één dag per jaar open voor het grote publiek.

Het zuiden

In het zuidelijke deel van het eiland tref je twee van de mooiste stranden aan, maar deze streek pronkt vooral met zijn natuurreservaten en spectaculaire landschappen. Het zuiden is een mooie verzameling van de mooiste troeven van dit stukje aarde. Hier begrijp je waarom men van deze bestemming kan zeggen dat het paradijselijk is voor liefhebbers van luieren maar dat Mauritius eigenlijk zoveel meer is dan gewone sea and sun... Op iets meer dan twintig kilometer van Port-Louis ligt Flic-en-Flac, de grootste badstad van de zuidwestkust. Dit visserdorpje onderging in een tiental jaar tijd een metamorfose: hotels schoten langs het smalle kilometerslange strand met filaos uit de grond. Het kan niet tippen aan het mooie van Morne Brabant, een rotspiek van meer dan vijfhonderdvijftig meter hoog die destijds als schuilplaats diende voor voortvluchtige slaven. Naar verluidt stortten ze zich in de dieperik wanneer ze de soldaten zagen naderen, die hen echter kwamen melden dat de slavernij afgeschaft was. Waarheid of legende, wie zal het zeggen... Aan de voet van dit met mos bedekte reliëf strekt zich een witte zandvlakte uit in en een turkooizen lagune. Deze paradijselijke plek is ingenomen door luxehotels maar tegenover het Île aux Bénitiers, enkel 'bevolkt’ door duizenden kokosbomen, ligt een openbaar strand. Destijds kon je via een kleine weg langs de hotels om de rotspiek heen. Ondertussen heeft een van de etablissementen deze weg afgesloten voor wie de woeste natuur van de zuidkant wil bewonderen. Deze plek is trouwens niet meer voor lang afgelegen: met het oog op de ontwikkeling van het toerisme, en op voorwaarde dat de plannen goedgekeurd worden, zullen er nieuwe hotelcomplexen bijkomen. Ten zuiden van Flic-en-Flac en tot het noorden van de Morne overheerst de zeer spitse Tourelle du Tamarin de kust met mangroves. Dit deel van kust, waarvan de plaatselijke surfers de golven bijzonder op prijs stellen, is niet toeristisch maar niet minder charmant. Deze plek is vooral beroemd vanwege de marlijnvangst, een specialiteit van de Anglers’ Club. Deze club is sinds 1955 gehuisvest in een mooie koloniale woning in het haventje van Grande Rivière Noire en organiseert tevens uitstappen met catamarans en speedboten om de dolfijnen te observeren.

In Tamarin strekken de zoutmijnen zich uit tot aan de rand van de baai, van elkaar gescheiden door muurtjes die de vlakte tot ver voorbij de weg in vakjes verdelen. Vrouwen met grote strohoeden, rubberen laarzen en handschoenen halen het zout 's morgens vroeg op. Op die manier vermijden ze het weerkaatsen van het middaguur. Iets meer in het noorden ligt het Casela Nature & Leisure Park op de flanken van de Montagne du Rempart tussen de Trois Mamelles. In dit vrijetijdspark leven veel dieren en vooral vogels (er zouden naar verluidt bijna honderdvijftig soorten leven). Het heeft weinig natuurlijks, maar het didactische karakter ervan maakt er zwowel een uitstapje van voor toeristen en Mauritianen. Om de echte natuur van het eiland te ontdekken moet je niet ver lopen: in het zuidwesten ligt het meest ongerepte, woeste en mooiste stuk van Mauritius. De kolonisten zijn er nooit in geslaagd om de natuur in dit deel van het eiland te temmen en te vervangen door suikerrietplantages. Vroeger was Mauritius bedekt met bossen, eerst door de Nederlanders ontgonnen, alvorens bijna volledig te verdwijnen (vandaag is nog slechts vijf procent van het territorium bebost). Dit bracht tevens de uitsterverving van een aantal diersoorten met zich mee. De staat, die vandaag het ecotoerisme poogt te ontwikkelen, is zich laattijdig bewust geworden van het belang van de natuurlijke rijkdommen. Dankzij de oprichting van het Parc national de Rivière Noire, in 1994, werden reeds zo’n 150 inheemse plantensoorten en een tiental lokale vogelsoorten gered. Langs de bijna vijftig kilometer afgebakende wandelpaden kan je met een beetje geluk diersoorten observeren die je buiten het Caselapark maar zelden kan zien. In Grande Case Noyale waar de enige koffiefabriek van het eiland naast de golfplaten krotten van vissers en gezinnen zonder inkomen ligt, beklimt een weg de berg en biedt schitterende uitzichten op de Morne, het Île aux Bénitiers en de enorme lagune errond. Eerste stop, met betalende toegang, zijn de Terres des 7 couleurs en de waterval van Chamarel gelegen in het hart van vijftien hectaren koffie- en banenplantages en oliepalmen waarvan het hart - dat in een slaatje of warm geserveerd wordt - een fortuin waard is (tussen €20 en €30 per 100 gram). Enkele jaren geleden kon je nog rustig wandelen op deze site die vandaag volledig voorzien is op de bezoeken. Souvenirwinkeltje, openbare toiletten, snackbar en uitkijkpunt tronen voortaan langs een weg rond de miniheuvels waarvan de gevlamde aarde op het palet van een schilder lijkt...

In de verte zie je de rotspiek Petite Rivière Noire, het hoogste punt van het eiland (828 meter). De drie watervallen zijn indrukwekkender. In het bassin stort het water van op negentig meter hoogte met een hels lawaai neer. Wie ernaartoe wil, geven we dit mee: het pad is in slechte staat en je trekt dus best goede wandelschoenen aan. Als je verder trekt naar Grand Bassin, voorbij Chamarel en enkele gastentafels, leiden twee wegen naar spectaculaire uitkijkpunten: de watervallen Alexander waar de plantengroei het panorama gedeeltelijk verhult, en de kloven van Rivière Noire die door de rivier in deze uitgedoofde en met een tropisch woud bedekte vulkanen uitgehouwen zijn. Rechts stroomt een hoge waterval door de canyon, waarvan je de bodem niet eens ziet. Eind mei, begin juni verhinderen wagens de doorgang naar Grand Bassin en Bois Chéri: honderden mensen komen er dan immers de, uit Madagaskar geïmporteerde, Chinese guaves plukken die in deze regio welig tieren. De overheid probeert deze wildgroei in goede banen te leiden door de pluk van deze vrucht toe te laten. Voor de Mauritianen is het blijkbaar een heuse familiale activiteit. De weg loopt door Plaine Champagne, met 744 meter de hoogst met de wagen toegankelijke plek, en daalt af naar Grand Bassin of naar de zuidkust langs de Vallée des 23 couleurs en andere wandelbestemmingen. Grand Bassin is een must. Niet omwille van de schoonheid van het landschap en die paar tempels maar wel omdat het een belangrijk religieus centrum is waar jaarlijks duizenden pelgrims samenstromen.

Voor de Indische gemeenschap van Mauritius zijn de wateren van het grote vulkanische meer heilig. Ze beschouwen het als de Ganges die weer aan de oppervlakte komt en noemen het meer dan ook de Ganga Talao (het meer van de Ganges). In februari vindt de Maha Shivaratree plaats - de grootste bedevaart van het eiland en wellicht het belangrijkste evenement op de hindoekalender - maar de gelovigen komen zich hier het hele jaar door zuiveren. Toeristen die er even halthouden om enkele foto’s te maken hinderen de gelovigen vaak tijdens dit ritueel. Dit is een cultureel interessante plaats maar echte bezienswaardigheden zijn er niet. De architectuur van de Indische tempels en van de huizen heeft blijfbaar een voorliefde voor beton en ramen in aluminium. De kleurrijke, aangeklede en gebloemde standbeelden van Shiva, Ganesh en de andere goden zijn dan weer pure kitsch-pareltjes die een bezoek meer dan waard zijn! Je kan de tempels vrij bezoeken op voorwaarde dat je je schoenen uittrekt alvorens ze te betreden en blijk geeft van het nodige respect dat bij dit soort oorden hoort. Bois Chéri naderen, gaat niet onopgemerkt voorbij. Schijnbaar eindeloze theevelden bedekken het landschap en reiken tot aan de weg. De pluksters werken er enkel 's morgens vanaf zonsopgang om de hete middagtemperaturen te vermijden. Het merendeel van deze dames is niet meer piepjong en beschikt over een stevige ervaring. Hun opvolging is een echt probleem. Jongeren hebben geen zin meer in dit zware, slecht betaalde werk en werken liever in de toeristische sector of in de textielfabrieken. Bij gebrek aan arbeidskrachten is de oogst, die meermaals per jaar plaatsvindt, steeds meer gemechaniseerd. Deze snellere methode veroorzaakt aanzienlijke schade aan de gewassen. Je kan de fabriek van Bois Chéri - een van de grootste werkgevers van de streek en de belangrijkste van de vijf nog actieve theefabrieken op het eiland - gedeeltelijk bezoeken. Er is een theemuseum in ondergebracht evenals een uitzichtterras, dat tevens dienst doet als degustatiecentrum, op een heuvel boven de plantages. Hier kan je de met munt, vanille of met kokos op smaak gebrachte thee kopen die je eveneens op alle markten van het eiland en de grootwarenhuizen van de Grand Baie vindt. De theeproductie ging de afgelopen tien jaar aanzienlijk achteruit. Vroeger besloegen de theevelden 3.000 hectaren en vandaag iets minder dan 700 vandaag, waarvan meer dan een derde eigendom is van de Bois Chéri Tea Estate. Er duiken steeds meer serres met anthuriums op in het landschap van Mauritius, onder meer in de buurt van de fabriek. Deze afwisseling in het landschap dat bijna volledig door suikerriet ingenomen is en zorgt voor een aanvulling op de niet rendabele theeteelt. De zuidkust is de meest ongerepte en de mooiste van Mauritius. Hier is geen sprake van infrastructuur zoals in Grand Baie of in Flic-en-Flac. Er zijn echter wel plannen om er in de nabije toekomst, ondermeer in Bel Ombre, een aantal hotelcomplexen neer te bouwen. Jammer...

Nabij Souillac - waar vroeger de boten met hun ladingen indigoplanten, kostbaar hout en suiker uitvoeren - bieden de kliffen van Gris-Gris van op een kaap van een honderdtal meter hoog een schitterend uitzicht op de grillige kust. Er vertrekt tevens een weg naar de Roche qui Pleure. Deze rots dankt zijn naam aan het water dat langs de wanden, waartegen de golven beuken, bij strakke wind stroomt. In het binnenland, op enkele kilometers van Souillac, bereik je na een wandeling het bassin van de Rochester-watervallen. De basaltzuilen die het water in het klif uitgegraven heeft, zijn indrukwekkender dan de waterval zelf. Tijdens het weekend kan je hier over de koppen lopen want de Mauritianen zijn bijzonder tuk op deze plek, een partijtje zwemmen en de natuurlijke duikplank! Van Souillac loopt de weg ongeveer parallel met de kust verder naar de Morne. Dit deel van de weg oogt het mooiste in de late namiddag, net voor zonsondergang. Op het strand van Riambel stappen vissers met lange hengels tot aan hun middel in de oceaan en bij laagtij nemen de krabbenrapers hun plaats in. Om dit zelf te beleven moet je de plek goed kennen en weten waar je mag stappen langs de in het scherpe rif uitgegraven geulen. In Pointe aux Rochers kan je vanuit een kleine uitkijkpost genieten van de gitzwarte basaltrotsen die contrasteren met het witte schuim van de golven en het gele zand. Daarna loopt de weg door de glooiende suikerrietvelden. We naderen Saint-Félix waar de familie Roberts een van de twaalf laatste suikerfabrieken van het Mauritius uitbaat. Na maanden van technische werkloosheid draait de fabriek bij de oogst op volle toeren en worden er bezoeken georganiseerd. Het gebouw dateert van het begin van de 18de eeuw en onderging, buiten de moderne machines, weinig veranderingen. Het is de oudste fabriek waar suikerriet verwerkt wordt. Zoals andere werkt ook dit bedrijf op een eigen energiebron: de bagasse, een overschot bekomen van het malen van rietsuiker waardoor de fabriek autonoom kan functioneren. Tijdens een parcours langs diverse machines, kuipen en kilometerslange buizen wandel je van de ontvangst van de aankomst het suikerriet naar het wegvloeien van suikerstroop over de extractie van het sap, de centrifuge en de verdamping.

Dan hebben we het nog niet over de verwarmingsketels die de damp produceren en gevoed worden door enorme bagasse-ovens. De familie Roberts bezit een jachtdomein dat een heus natuurreservaat is met talrijke uitkijkpunten over de oceaan, suikerrietvelden, watervallen en bossen. Toeristen zijn vaak niet op de hoogte van het bestaan van deze schitterende privé-landgoeden. Op enkele kilometers van de kust en de lagune rond de Jocotet-baai, tegenover de met herten bevolkte heuvels, heeft het Roberts-geslacht een bio-restaurant geopend. Het is alsof ze instinctief begrepen hebben waar de toekomst van het toerisme op Mauritius ligt en dat ze zich daarvoor van de zee moesten afkeren om eindelijk het echte gezicht, zoals het er voor de komst van de kolonisten uitzag, te tonen. In Bel Ombre is de suikerfabriek sinds jaar en dag gesloten en hebben de filaosbomen de plaats van de kokospalmen, waaraan piepkleine dorp dat men binnenkort tot een badstad wil omturnen, zijn naam dankt. Wat verderop, in Baie du Cap, lijkt het alsof het hele dorp bij zonsondergang op het strand heeft afgesproken. Vissers herstellen hun netten tussen twee filaosbomen in, kinderen spelen tussen de schuiten achternagezeten door een meute honden die langs alle gehuchten van het eiland zwerven. Na de opeenvolging van bescheiden huisjes die meestal door creolen bewoond worden, kom je uit aan een baai met diepe inhammen. In de verte zien we hoe de Morne het landschap, dat door de magie van de zonsondergang in warme oranje en gouden tinten baadt, overheerst.


Het noorden: vlak, warm en droog

Het noorden van het eiland is vrij vlak en is bedekt met suikerrietvelden. De meeste suikerfabrieken hebben inmiddels hun deuren gesloten maar eentje, Beau-Plan, werd omgebouwd tot een heel knap suikermuseum, L’Aventure du Sucre. Zowel de geschiedenis van Mauritius als die van de plantages en de slavernij komen aan bod. Ook het fabricageproces van het 'witte goud’, nog steeds de motor van de plaatselijke economie, wordt uit de doeken gedaan. Het merendeel van de oorspronkelijke machines bleef behouden en werd aangepast aan de bezoeken. Een boeiende en tegelijk ludieke belevenis. Een kwis voorkomt dat kinderen zich vervelen terwijl je over loopbruggen tot in het hart van enorme kuipen doordingt, waardoor je een goed beeld krijgt van de filtering, de distillatie en de afkoeling. Iets verderop ligt een van de musts van Mauritius: de Jardin Pamplemousses, officieel Sir Seewosagur Ramgoolan Botanical Gardens of Pamplemousses. François Mahé de La Bourdonnais kocht dit vijfentwintig hectaren groot park en bracht er de eerste suikerfabriek van het eiland in onder. In 1768 hertekende de bekende Pierre Poivre, toenmalig intendant van de koning van Frankrijk (Lodewijk XV), het volledig en maakte er een van de mooiste tuinen ter wereld van. Grasperken omringd met diverse exotische plantensoorten zijn van elkaar gescheiden door lanen omzoomd met indrukwekkende koningspalmen en andere palmboomsoorten die er aangeplant werden. Monumenten en waterplassen waarin gigantische waterlelies met een doorsnede tot een meter drijven - de belangrijkste aantrekkingspool van het park sieren de tuin. Het park is gratis toegankelijk en omvat tevens het Château Mon Plaisir, midden 19de eeuw opgetrokken door de Engelsen en nu een beschermd historisch monument. Dit mooie voorbeeld van koloniale architectuur is gesloten voor het publiek: de regering behoudt zich het alleenrecht voor recepties met hoogwaardigheidsbekleders. Het noorden van het eiland is warmer en droger dan de rest en is toeristisch uitgebouwd.

Aan de uitgang van de Jardin Pamplemousses, leidt een 'autosnelweg’ recht naar de ster van de Mauritiaanse badsteden: Grand Bay. De hotels verrijzen al vanaf Baie du Tombeau, dat zijn duistere naam dankt aan de talrijke schipbreuken voor de kust van het stadje en waar zwemmen streng verboden is. Tussen Trou aux Biches en Grand Bay hebben huurvilla’s de kust met paradijselijke stranden ingepalmd, waardoor je enkel op de publieke plekjes nog van hun schoonheid kan genieten. Tijdens de weekends worden ze dan weer bezet door gezinnen, inclusief hun wagen en barbecuespulletjes. Er blijft met andere woorden maar weinig over van de ongerepte stranden van het noordwesten van het eiland en meer bepaald in Pointe aux Canonniers, waar je in een van de hotels langs de kust moet verblijven of met een boot de kustlijn moet afvaren om van het hoge postkaartgehalte te kunnen genieten. Tot in Grand Bay volgen boetiekjes, cafés, restaurants en discotheken elkaar op. Ze laten maar weinig plaats over voor een blik op de baai met bootjes, jachten en zeilboten. Verderop krijg je meer ademruimte en op het knappe openbare strand van Bain Boeuf geniet je zelfs een schitterend panoramisch uitzicht op Coin de Mire, een onbewoond driehoekig eiland waar enkel duikers te gast zijn. Uiteindelijk kom je aan bij de mooie witte kerk met rood dak van Cap Malheureux - de naam verwijst naar het feit dat de Engelsen hier aan wal gingen en de Fransen zich moesten overgeven. Ook hier zie je Coin de Mire liggen, met aan zijn zijde het Ile Plat en het Ilôt Gabriel, het Ilôt aux Serpents en het Ile Ronde, een reservaat voor inheemse planten en dieren. Eenmaal voorbij Cap Malheureux eist de natuur haar plaats terug op en kronkelt de weg tussen suikerrietvelden en weelderige plantengroei, hoewel ook hier sinds een tiental jaren steeds meer gebouwen opduiken. Hier en daar verschijnen hotels op de kust naar Grand Gaube, de laatste toeristische trekpleister voor Poste de Flacq, het centrum van de oostkust...

Het oosten, ongerepte kust en veel wind

De noordoostkust is blootgesteld aan hevige winden en kende een bescheidenere toeristische ontwikkeling dan de westkust. Sommigen lassen in Poudre d’Or een halte in of rijden tot in Goodlands, waar sinds de sluiting van de suikerfabriek een modelbouwfabriek het merendeel van de bevolking tewerkstelt. Vanuit Poudre d’Or en aan de Pointe aux Lascars varen boten uit naar de onbewoonde eilanden Bernache en Ile d’Ambre, waar de Saint-Géran in 1744 schipbreuk leed. De kustweg zigzagt doorheen een vlak landschap met een weelderige plantengroei: casuarina’s (ook wel filao genoemd), pijnbomen, moestuinen en suikerrietvelden. Je treft er nog mooie openbare stranden aan, zoals in Poste Lafayette tegenover het heel luxueuze Prince Maurice Hotel dat zijn rijke klanten van de buitenwereld afschermt. Iets noordelijker, in Roches Noires, loopt de weg langs een lagune met mangroven. Vissers staan tot hun middel in het water met hun vislijn en tijdens het weekend krijgen ze het gezelschap van gezinnen die tussen de bootjes komen picknicken. Villa’s met bloemrijke tuinen nestelen zich langs het water. Vervolgens komen we aan in Belle Mare met zijn schitterende strand, waar de luxehotels gerust kunnen concurreren met hotel Trouessrok dat de zandbank tussen Trou d’Eau Douce en het Ile aux Cerfs in z’n eentje inpalmt. Ex-vissers verzorgen de overzet per boot, maar sinds driekwart van het eiland ingenomen is door een golfterrein, is dit uitstapje een pak minder charmant. Voor een omgeving met meer natuur, opteer je best voor het Ile aux Aigrettes, de afsluiter van een resem beschermde eilandjes (vertrek aan Pointe d’Esney, ten zuiden van Mahébourg).

Het eiland wordt beheerd door de Mauritian Wildlife Foundation die er rondleidingen organiseert, bestaat uit afzettingen van koraalkalksteen en inheemse planten- en dierensoorten worden er in ere hersteld. Voorbij Grand-Rivière Sud-Est omzomen groententuinen de weg en reiken tot aan de zee waar de Montagne du Lion (480m) en andere heuvels, bedekt met de laatste bossen van het eiland, bovenuit rijzen. Halfweg naar Vieux Grand Port klimt een aardeweg langs de flanken van de Montagne Bambous richting Domaine du Chasseur. Hier kan je een hapje eten in het restaurant en genieten van het schitterende uitzicht over de baai en het duizend hectaren grote domein. De door de Nederlanders, ondertussen zo’n vierhonderd jaar geleden, uit Java ingevoerde herten leven er in het wild en van juni tot september wordt er, in welbepaalde zones, op gejaagd. Die jachttraditie gaat beetje bij beetje verloren en krijgt een elitair karakter, want voor elk dier dat je doodt moet je een grote som geld neertellen. Iets lager laat het bescheidenere Domaine de l’Ylang-Ylang zich zowel te voet als met een terreinwagen bezoeken. Men plantte er meer dan tienduizend ylang ylangs, bomen van Filippijnse oorsprong (maar deze zijn afkomstig van Madagaskar, waar ze eveneens geïmporteerd werden). Ze voeden een minuscule ambachtelijke distilleerderij. Tussen mei en oktober plukken fijne vrouwenhanden 's ochtends de bloemen, die op vergeelde bladeren lijken. Samen verzamelen ze jaarlijks amper driehonderdvijfentwintig kilogram (of minder dan zeven liter extract), hetgeen te weinig is voor export. Op Madagaskar en de Comoren verloopt de productie machinaal en wordt de oogst over het algemeen opgekocht door grote parfumeurs. Op Mauritius produceert men louter etherische olie, die enkel verkocht wordt in de plaatselijke winkeltjes, hotels en de schaarse centra voor aromatherapie. Gastentafels hebben reeds hun intrede gedaan in de streek en binnenkort kan je er deelnemen aan activiteiten die verband houden met de samenstelling van parfum of in een ecotoeristische chalet verblijven...

Mahébourg is het belangrijkste plekje aan de oostkust en tegelijkertijd het meest authentieke en charmante van het eiland. Vreemd genoeg houden slechts weinig toeristen er halt. Ooit was Mahébourg de tweede stad van Mauritius maar vandaag wonen er nog amper vijftienduizend mensen... Voorbij de ambachtelijke maniokkoekjesfabriek (Buiscuiterie Rault bestaat sinds 1870) en de grootste brug van het eiland die onlangs verbreed en verfraaid werd, leidt de hoofdstraat langs enkele oude, kleurrijke winkels en huisjes uit de koloniale periode. In een ervan woont mevrouw Gazelle, die in haar minuscuul atelier aan mooie maquettes van typische Mauritiaanse vissersboten knutselt. Achterin doet haar woonkamer tevens dienst als slaapkamer en in het bijkamertje beperkt het keukenmeubilair zich tot een tafel, vier stoelen, een oud fornuis en enkele kookpotten. De meeste Indo-Mauritiaanse of creoolse vissers en winkeliers van Mahébourg wonen in gelijkaardige huisjes. Mahébourg heeft overigens nog steeds het statuut van stad niet. Naast die doorsneehuizen tref je er evenwel prachtige woningen aan, zoals dat waarin het Musée d’Histoire navale ingericht is. Het verschuilt zich achter een massieve poort met traliewerk in smeedijzer. De Notre Dame of Anges-kerk verwijst naar de vergane glorie van Mahébourg. Het plafond lijkt op een scheepsromp en wordt ondersteund door talrijke engelenbeeldjes. Al wandelend door de straten die naar de haven leiden, ontdek je creoolse huisjes, tuinen vol bloemen, de gezellige sfeer van een halfoverdekte markt met verse vis, fruit en groenten - de verkopers leggen geduldig en met een glimlach de deugden van alle producten uit en hoe je ze het best bereidt. Iets verderop, voorbij het busstation, dat een kleurrijke opknapbeurt kreeg, strekt zich Pointe aux Régates uit. Mooie oude huizen kijken uit over de baai waarin gekantelde bootjes rusten en krabbenrapers zich bij eb over de zwarte rotsen buigen... Aan Pointe aux Régates loopt een baan langs de haven en via de omwalling van mooie villa’s tot aan het openbare strand Blue Bay. Het enige nadeel van deze idyllische lagune is de nabijheid van de luchthaven - al stijgen en landen er niet bijzonder veel vliegtuigen...


Laatst aangepast op dinsdag, 06 april 2010 18:33