Naam:
Email:
Artikels


KENIA
PDF Afdrukken E-mailadres

Masai Mara National Park

Het Masai Mara National Park bereik je na een traject van 5 uur vanuit Nairobi en 8 uur vanaf het Nakurumeer. Je moet immers door de uitgestrekte Riftvallei. Op de heuvels rond de vlakte verrijzen kandelaarcactussen die de afmetingen van een boom hebben en grote xanthoploea-accacia’s met een gele en groene schors. Deze acacia’s worden ook ‘koortsbomen’ genoemd omdat hun doornen naar verluidt gele koorts vooroorzaken… De weelderige plantengroei maakt in het hart van de vallei plaats voor velden. Tijdens je reis naar het nationaal park trek je door dorpjes bestaande uit een handvol lelijke bakstenen en houten huisjes. Deze ‘constructies’ zijn niet meer dan een dak om zich te beschermen tegen de regen en de nachtelijke friste. Op het kruispunt van de weg van Narok en die van Nakuru slaan we af richting Masai Mara. Maïsvelden en dor gras komen nu in de plaats van de bomen. Masai hoeden hun koeien, naast de weg duiken Thompsongazellen, zebra’s en giraffen op. Hoe dichter je bij het park komt, hoe slechter de staat van het wegdek. Je ziet de duka-dorpjes in Afrikaanse westernstijl en vraagt je af wie in deze allesbehalve hygiënische ‘Guesthouses with hot water’ logeert… Narok is de hoofdstad van de Masai. Er leven 300.000 mensen, die hun inkomsten vooral uit het verbouwen van maïs en tarwe halen (de velden zijn zeer afgelegen). Op het eerste gezicht lijkt Narok vooral een stad te zijn waar mensen inkopen doen en reizigers een halte inlassen. De kleurrijke duka aan beide kanten van de weg doen bijvoorbeeld dienst als benzinestation en bar…

De bevolking is hier (tot aan de grens met Tanzania) bijna uitsluitend Masai en spreekt geen Swahili. Voorbij Narok moet je je reis naar het Masai Mara National Park voortzetten over een onverharde weg in zeer slechte staat. Dit park is het populairste en vierde grootste van Afrika (het grootste is het Zuid-Afrikaanse Krüger Park). Masai Mara heeft tevens de faam het park te zijn met de meeste dieren en meeste leeuwen. Het is tevens het park waar je de fauna het makkelijkst kan observeren (je rijdt naast de onverharde weg, wat wel de plantengroei beschadigt). Het is onmogelijk om zonder gids op pad te gaan, want je zou wel eens kunnen verdwalen tijdens je omzwervingen over de onverharde wegen. Je verkent het park aan boord van een terreinwagen of minibus met open dak om de leeuwen, luipaarden, gnoes, olifanten, giraffen, Thompsongazellen, impala’s, zebra’s en buffels te bewonderen. Als je je tocht voortzet tot aan de Mararivier (aan de grens met Tanzania), kan je nijlpaarden en enorme krokodillen observeren. Na twee dagen heb je zoveel zebra’s en antilopen gezien dat je die dieren haast als ‘banaal’ gaat beschouwen! De chauffeurs, die via de radio met elkaar communiceren, ‘jagen’ onophoudelijk op wilde dieren en olifanten voor de toeristen.

Lake Nakuru en Masai Mara zijn zeer verschillende nationale parken. Het tweede park is een combinatie van savanne met hoog geel gras en rotsachtige heuvels in een landschap dat zo mooi is als in Out of Africa. Je kan er de Big Five bezoeken, maar de kans dat je er een van de 45 neushorens (die bewaakt worden met elektronische detectoren) te zien krijgt, is klein. De meeste van deze dieren vertoeven liever op bijna ontoegankelijke plaatsen of steken de grens over en bevinden zich in het Serengeti National Park in Tanzania, dat aansluit bij het Masai Mara National Park). In de zomer kan je de trek bijwonen van de gnoes die de droge Serengeti ruilen voor de tappunten van het Keniaanse park. Hun lange reis is niet ongevaarlijk: ze dienen als maaltijd voor roofdieren en krokodillen die ze tijdens hun oversteek van de Mararivier steevast opwachten. Deze stroom gaf zijn naam aan dit enorme reservaat van 170 km2, waarvan ongeveer een derde in 1961 tot nationaal park werd uitgeroepen. Aan de ingangen van het nationaal park bestormen Masaivrouwen de minibussen met toeristen om armbanden, halskettingen, maskers en andere ambachtelijke voorwerpen te verkopen. In deze streek wonen alleen Masai. Naar verluidt zou geen enkel ander volk zo harmonieus kunnen samenleven met de leeuwen, luipaarden en andere roofdieren. Tussen de onbevreesde leeuwen en de Masai zou er een soort van wederzijds respect gegroeid zijn. Het rode doek dat ze dragen zou bijvoorbeeld een ‘waarschuwing’ zijn aan het adres van de wilde dieren… De leeuwen zijn niet de enigen die dit volk respecteren, want de meeste Kenianen bewonderen hen. Masai zijn moedig en onverschrokken en leiden een sober en streng bestaan.

In Oost-Afrika leven er ongeveer een miljoen Masai, van wie 350.000 in Kenia en de rest in Tanzania. De landsgrenzen werden grotendeels in het laatste kwart van de 19de eeuw vastgelegd, volgens de grillen van de Duitse en Britse koloniale politiek. Het resultaat was een grens die hoofdzakelijk bestaat uit rechte lijnen en enkele krommingen: door dit tracé bezaten de Duitse keizer en koningin Victoria elk ‘hun’ besneeuwde Afrikaanse bergtop. Er werd echter geen rekening gehouden met de volkeren zoals de Masai, die plots moesten leven met arbitraire grenzen. Sinds de oprichting van de nationale parken en de safarimode moeten ze ook met de toeristen omgaan. De regering probeert de Masai tegen wil en dank te ‘integreren’ en heeft het territorium van hun weiden beperkt tot de grenzen van de reservaten. Naar verluidt deed de overheid dit om het milieu te beschermen, maar ook om het toerisme te ontwikkelen (volgens de overheid een middel om hun be-staan te verbeteren). De Masai zijn voortaan ook schoolplichtig en ze moeten Swahili en Engels leren, de twee officiële landstalen. In de praktijk zullen het – begeleide – toerisme en de politieke wil om hen te ‘beschaven’ binnen twee of drie generaties leiden tot het verdwijnen van dit volk… De Masai zullen dan zoals iedereen digitale uurwerken (een aantal Masai doet dit nu reeds), jeans en zonnebrillen dragen, en zullen hun halskettingen, juwelen, houten knuppel, speren, schild en het beroemde rode doek alleen nog voor toeristen dragen. De schoolplicht heeft invloed op de traditionele levenswijze. De Masai zijn immers een semi-nomadisch volk en hun huttendorpjes (mayatta) zijn tijdelijk van aard. Naast de scholen en aan de rand van de parken merk je steeds meer betonnen huizengroepjes op. Indien de bouw van betondorpjes doorgaat, zal dit een deel van de Masaibevolking sedentair maken. Vele Masai weigeren voor foto’s te poseren (neem nooit een kiekje zonder hun toestemming). Anderen hebben begrepen dat de ontvangst van bezoekers in het dorp snel voldoende geld in het laatje brengt om vlakbij een school te bouwen. Vele kinderen moeten immers dagelijks blootsvoets vele kilometers stappen naar de dichtstbijgelegen school. Deze inkomsten zijn tevens een middel om zich tegen malaria te beschermen en de kuddes van koeien, geiten en schapen uit te breiden (de enige rijkdom van de Masai-gemeenschappen, die geen vastgoed bezitten). De koeien worden door de Masai niet geslacht om verorberd te worden. Zij verkiezen de melk en het bloed van het vee, dat ze in kleine hoeveelheden via een piepkleine opening aftappen. De gehuchtjes bestaan uit huisjes opgetrokken uit takken bedekt met een laag gedroogde klei achter een ronde plantaardige omwalling. De Masai verstevigen deze ‘muur’ door hoge stengels met doornen te plaatsen, een nachtelijke bescherming voor de bewoners en hun kuddes. ’s Avonds worden de honden uit het dorp gejaagd om de gemeenschap te bewaken. Hun geblaf waarschuwt de dorpelingen als er gevaar dreigt. De grond van het dorp en in de huizen oogt door het vele slijk als gedroogde aarde. De lage, kleine hutten hebben verschillende ‘vertrekken’. Aan de ingang is er plaats voor het kalf (een bescherming tegen de jagers). Achteraan, tegen de wanden van gespannen huid, geeft de kamer van de ouders en kinderen uit op een kleine ruimte die wordt gebruikt als keuken en waar een brandend vuurtje dienstdoet als radiator, kookplaat en lichtbron. Deze hutten hebben geen vensters en het is er dan ook zeer donker. Verrassend is dat in deze minihutten grote gezinnen leven. Een vrouw baart hier gemiddeld 4 tot 5 kinderen. De Masai zijn polygaam en de enige beperking op het aantal vrouwen is het fortuin van de man (d.w.z. het aantal koeien dat hij bezit) en zijn ‘gezondheid’…

Jongens trouwen ten vroegste tussen hun 22 en 30ste, meisjes stappen tussen hun 16de en 20ste in het huwelijksbootje. De jongedames vallen vooral voor de durf en de hoogte van de sprong (ipid) van de heren, niet zoveer voor hun fysieke schoonheid. Huwelijken worden vaak geregeld door de ouders. Volgens de Masai is het uiterlijk niet belangrijk: ‘Een vrouw is een vrouw, het enige belangrijke is dat ze je kinderen schenkt.’ Voor ze de huwbare leeftijd bereiken moeten de tieners en jonge mannen een overgangsritueel doorstaan. Tijdens deze ‘test’ moeten ze hun moed bewijzen die van hen echte strijders en mannen maakt. De dorpen die toeristen ontvangen (mits een ‘gift’ van US$20), verwelkomen hun gasten met tribale dansen. Eerst de vrouwen en daarna de mannen voeren de fameuze sprong uit. Sommigen springen ongelofelijk hoog en spannen hun spieren op, wat hun lang en elegant silhouet nog meer benadrukt. Een bezoekje aan de Masai eindigt vaak op een marktje waar handgemaakte voorwerpen worden verkocht. Hoewel deze gemeenschappen een centje bijverdienen door zich gedurende een uurtje de – soms misplaatste – nieuwsgierigheid van de toeristen te laten welgevallen, kunnen vele Masai daarvan toch niet leven en werken ze in steeds grotere getale in lodges en nationale parken.

Amboselli National Park

De weg naar Amboseli loopt door dorre maar zeer mooie landschappen. Vanaf april regent het maandenlang niet meer en is de aarde droog en stoffig. In Namanga aankomen is zeer pittoresk. Je vertoeft hier in Masailand. De grensstad lijkt op een eeuwig durende markt waar Somaliërs en hun in het zwart gehulde gesluierde vrouwen zich mengen onder de andere etnische groepen. De onverharde weg loopt het park binnen via Namanga Gate. Overal zie je struiken, droog gras en termietenheuvels. Je rijdt eerst langs het meer (150 km2) in het noordwesten, maar tijdens het droge seizoen is dit wateroppervlak slechts een droge natriumvlakte waarop fata morgana’s de indruk wekken dat het om glinsterend water gaat. Het zout verbleekt de huid van de gnoes, buffels en neus-hoorns en trekt tal van vogels aan. Dit park werd in 1977 in het leven geroepen in het hart van een jachtdomein dat Hemingway ooit nog frequenteerde. Het is beroemd voor het grote aantal olifanten (een duizendtal) dat er leeft en strekt zich over ongeveer 390 km2 uit aan de voet van de Kilimanjaro. Door de vele open ruimtes en kalere plantengroei oogt het landschap monotoner dan in de andere nationale parken. Toch tref je hier veel diversiteit aan; ondergronds water komt aan de oppervlakte en vormt plassen die olifanten, zebra’s, buffels, gnoes, enkele nijlpaarden, giraffen en roofdieren lokken. Elders omringt hoog gras de moerassen, terwijl kleine palmbomen wat verderop een oase vormen. Dit nogal kale landschap heeft het voordeel dat je de dieren makkelijk en van heel dichtbij kan observeren. Hier leven meer dan 55 soorten zoogdieren en 450 vogelsoorten. Destijds was de overvloed nog groter en ondertussen is er zelfs sprake van een zorgwekkende trend. Amboseli kampt met een zeer groot desertificatieprobleem. Het feit dat het meer het grootste deel van het jaar droog staat en dat het waterpeil tijdens het regenseizoen niet hoger reikt dan een meter, is niet onrustwekkend. Wel zorgwekkend is dat de vele lagen grondwater door het smelten van het ijs van de Kilimanjaro giftige zouten bevatten die de wortels van de acacia’s langzaam maar zeker doden. Die planten worden op hun beurt gegeten door de olifanten…

Om deze cirkel te doorbreken en om de verdwijning van het gras dat de kuddes grazen te verhinderen werden maatregelen genomen: voertuigen mogen niet van de onverharde wegen afwijken, zoals in het Masai Mara wel het geval is. Ondanks dit reglement zou er van Amboseli over een twintigtal jaar niet meer dan een woestijn overblijven… Nu veroorzaken wind en minitornado’s reeds stofwolken die een heuse plaag zijn voor fototoestellen. Toch is dit park te midden van een uitgestrekt natuurreservaat, met in het zuiden een uitzicht op de Kilimanjaro, een van de populairste van het land. Hemigway schreef er ‘Sneeuw op de Kilimanjaro’ terwijl hij in een van de plaatselijke lodges verbleef. Dit werk droeg bij tot de faam van het park en de Ol Tukai Lodge diende als decor voor de verfilming van het boek. Toen de lodge een echt hotel werd, genoot het dankzij dit roemrijke verleden natuurlijk van een fantastische gratis reclamecampagne.



Laatst aangepast op woensdag, 07 april 2010 08:45