Afdrukken
Tweet

KENIA

Het Zuidwesten: de nationale parken en de kust

Wie droomde er nog nooit van om de schitterende landschappen van Out of Africa (de film geïnspireerd door de autobiografische roman van Karen Blixen) met eigen ogen te aanschouwen? Kenia is echter zo’n uitgestrekt land (581.000 km2) dat één reis niet volstaat om alle schatten ervan te ontdekken. Naar het illustere voorbeeld van Blixen en Hemingway was ook Reiswereld Magazine diep onder de indruk van de nationale parken in het Zuidwesten (vlak bij Tanzania). Sluitstuik van dit adembenemende safariparcours was een verblijf aan de stranden van de Indische Oceaan...

Kenia in cijfers

• Oppervlakte: 581.000 km2.

• Hoogste punt: 5199 m (Mount Kenya).

• Grenzen: 3477 km (861 km met Ethiopië, 682 km met Somalië, 232 km met Soedan, 769 km met Tanzania en 933 km met Oeganda).

• Kust: 536 km.

• Reliëf: laagvlaktes die naar een centrale bergachtige streek evolueren waar de grote Afrikaanse Rift doorheen loopt. Vruchtbaar plateau in het westen.

• Klimaat: gevarieerd klimaat, van tropisch aan de kust tot droog en dor in het binnenland.

• Bevolking: ongeveer 31.140.000 inwoners, 41% is jonger dan 15 jaar.

• Bevolkingsgroepen: Kikuyu (22%), Luhya (14%), Luo (13%), Kalenjin (12%), Kamba (11%), Kisii (6%), Meru (6%), andere Afrikanen (15%), niet-Afrikanen (Aziaten, Europeanen en Arabieren): 1%.

• Bevolkingsdichtheid: 51 inwoners per km2 (schatting uit 2000).

• Gemiddeld aantal kinderen: 4,4 kinderen/vrouw.

• Gemiddelde levensduur: 46 jaar (deze jonge sterfleeftijd is voor-al te wijten aan de vernietigende aids-epidemie).

• Stedelijke bevolking: 33 %.

• Belangrijkste steden: Nairobi (de hoofdstad, met 2 miljoen inwoners), Mobasa (600.000), Kisumu (205.000) en Nakuru (125.000).

• Godsdiensten: protestanten (45%), katholieken (33%), inheemse religies (10%), moslims (10%), andere (2%).

• Talen: Engels (officiële taal), Kiswahili (officiële taal) en talrijke inheemse talen.

• Alfabetiseringsgraad: 78.1%.

• Economie: diensten (toerisme op kop) 63%, landbouw 24%, industrie 13%.

• Voornaamste natuurlijke rijkdommen (+ positie op de wereldranglijst): thee (4), zoete aardappelen (8), koffie (17), hout (14), sisal (5).

• Andere natuurlijke rijkdommen: goud, kalk, natrium, bariet, robijnen, granaat, een indrukwekkende fauna en flora, waterkracht.

• Milieuproblemen: watervervuiling door stedelijk industrieel afval, verminderde kwaliteit van het water door het toenemende gebruik van pesticiden en meststoffen; overwoekering van het Victoriameer door waterhyacinten; ontbossing, gronderosie, desertificatie, stropen (er is weliswaar een terugval van deze activiteit waar te nemen sinds de over-heid maatregelen nam).

• Politiek bestel: Republiek Kenia, onafhankelijk sinds 12 december 1963.

• Hoofdstad: Nairobi.

• Administratieve indeling van het land: 7 provincies en 1 regio: Centrum, Kust, Oosten, de regio Nairobi, Noordoosten, Nyanza, Rift Valley, Westen.


De nationale parken in het zuidwesten

Kenia bezit niet minder dan 34 reservaten en nationale parken. Die allemaal bezoeken zou een wekenlange reis vergen. De populairste en meest bezochte bevinden zich in het zuidwesten, aan de grens met Tanzania, langs de belangrijkste weg van het land die Mombasa en Nairobi met elkaar verbindt. In de die laatste stad vertrekken vaak de safarirondreizen die eerst noordwaarts trekken alvorens in het zuiden (Mobasa) te eindigen. De hoofdstad is vooral een administratief en- zakencentrum en geen stad om in te leven. Het merendeel van de 2 miljoen inwoners woont vooral in de voorsteden; er zijn enkele residentiële buurten, veel sloppenwijken en industrieterreinen. Reis bij voorkeur meteen door naar het Nakurumeer en volg de geleidelijk versmallende weg. Hoe verder van Nairobi, hoe smaller de weg, maar hoe mooier ook het landschap. Op vrij regelmatige afstanden duiken kleurrijke hutjes op (duka, die als winkeltjes dienstdoen). Deze hutjes zijn kleine haltes en marktstadjes waar de streekbewoners hun inkopen doen. Je ziet deze gemeenschappen overal in Kenia en kan er zowel bij een slager, kapper, groentewinkel en handelaar in auto- en fietsonderdelen terecht. Een zestigtal kilometer van Nairobi klimt de weg naar een hoogte van 2400 meter. Op deze hoogte verdringen de door Europese kolonisten geïmporteerde sparren de acacia’s en is de lucht fris, zelfs in de zomer. De hoogte verklaart ook waarom je geen last hebt van muggen in de in deze reportage besproken parken: ze bevinden zich allemaal op meer dan 1500 meter. Om het Nakurumeer te bereiken daalt de weg af in de Riftvallei, waar de grote breuklijn loopt die de Vallei van de Jordaan met de Indische Oceaan (8700 km)verbindt en verklaart waarom er hoogteverschillen tot 1200 meter kunnen zijn. Een groot deel van het gebied tussen Narok en Nakuru is nog altijd eigendom van de familie Delamere, een van de belangrijkste geslachten van kolonisten. De familie bezit een kudde van een duizendtal Hollandse koeien, tarwevelden en de Delamere Dairies (yoghurt en melkproducten). Na de onafhankelijkheid verkochten de meeste Duisters (die destijds uit Tanganika kwamen), Zuid-Afrikaanse boeren en Britten (die vanaf 1910 in het kielzog van Lord Delamere het land koloniseerden) hun landerijen en vertrokken. Velen bleven echter en werden Keniaanse staatsburgers. Zij maken deel uit van de blanke minderheid, die veelal gegoed is, zonder dat dit problemen veroorzaakt.

Lake Nakuru National Park

Ten noordwesten van Nairobi strekt zich in de Riftvallei een streek met grote meren uit. Ze kunnen echter niet tippen aan het Victoriameer, aan de grens met Tanzania en Oeganda, dat op zich al een reportage waard is. Het water van de zeven meren in de vallei is gestagneerd: ze worden gevuld dankzij de regenval en verdampen (of lopen over op de aangrenzende grond). Dit verklaart de afzetting van zout en mineralen die de groei van wier, insecten, plankton, kleine schaaldieren en andere microscopisch kleine wezentjes stimuleren, die op hun beurt vogels lokken. Een van de mooiste meren is het Lake Nakuru, dat ook een van de enige is dat de titel van ‘nationaal park’ mag dragen. Het ligt iets meer dan 150 km van Nairobi. De dichtstbij gelegen stad is Nakuru, dat begin 20ste eeuw ontstond door de aanleg van de spoorweg. Kolonisten vestigden zich en de stad bleef maar groeien. Je zou het op het eerste gezicht niet zeggen, maar Nakuru is de vierde grootste (en oudste) stad van het land. Verwacht er echter geen bezienswaardigheden… De meeste toeristen strijken er uitsluitend neer voor een bezoek aan het 190 km2 grote nationaal park, dat al sinds de jaren 1960 bestaat. Behalve regenwater bevoorraden ook bronnen en drie seizoensgebonden rivieren het Nakurumeer. Deze toevloed van water maakt van het meer een ornithologisch paradijs. Je kan hier niet alleen de grootste samenscholing van flamingo’s observeren (tot 2 miljoen exemplaren op sommige momenten, want ze broeden elders, net als de pelikanen) en vele andere vogels. Meer dan 400 soorten vogels doen het meer op verschillende momenten van het jaar aan. Je kan er tevens een vijftigtal zoogdiersoorten gadeslaan: diverse apen, zebra’s, gazellen, buffels, nijlpaarden, gevlekte hyena’s, luipaarden, leeuwen, zeldzame soorten antilopen en neushoorns (ze werden in 1987 geïmporteerd in het kader van een reddingsplan van deze met uitsterven bedreigde diersoort). Een acaciabos (bevolkt met apen) omringt een deel van het meer. In het westen torent de Baboon Cliff boven dit bos uit. Vanaf de top van dit beboste klif (naar verluidt de inspiratiebron voor de Lion King van Disney) geniet je van een schitterend uitzicht. De betovering wordt nog groter als je weet dat niet het wier de oevers van het meer kleurt, maar wel de duizenden kleine flamingo’s die dicht tegen elkaar aan kruipen om zich te beschermen.


Masai Mara National Park

Het Masai Mara National Park bereik je na een traject van 5 uur vanuit Nairobi en 8 uur vanaf het Nakurumeer. Je moet immers door de uitgestrekte Riftvallei. Op de heuvels rond de vlakte verrijzen kandelaarcactussen die de afmetingen van een boom hebben en grote xanthoploea-accacia’s met een gele en groene schors. Deze acacia’s worden ook ‘koortsbomen’ genoemd omdat hun doornen naar verluidt gele koorts vooroorzaken… De weelderige plantengroei maakt in het hart van de vallei plaats voor velden. Tijdens je reis naar het nationaal park trek je door dorpjes bestaande uit een handvol lelijke bakstenen en houten huisjes. Deze ‘constructies’ zijn niet meer dan een dak om zich te beschermen tegen de regen en de nachtelijke friste. Op het kruispunt van de weg van Narok en die van Nakuru slaan we af richting Masai Mara. Maïsvelden en dor gras komen nu in de plaats van de bomen. Masai hoeden hun koeien, naast de weg duiken Thompsongazellen, zebra’s en giraffen op. Hoe dichter je bij het park komt, hoe slechter de staat van het wegdek. Je ziet de duka-dorpjes in Afrikaanse westernstijl en vraagt je af wie in deze allesbehalve hygiënische ‘Guesthouses with hot water’ logeert… Narok is de hoofdstad van de Masai. Er leven 300.000 mensen, die hun inkomsten vooral uit het verbouwen van maïs en tarwe halen (de velden zijn zeer afgelegen). Op het eerste gezicht lijkt Narok vooral een stad te zijn waar mensen inkopen doen en reizigers een halte inlassen. De kleurrijke duka aan beide kanten van de weg doen bijvoorbeeld dienst als benzinestation en bar…

De bevolking is hier (tot aan de grens met Tanzania) bijna uitsluitend Masai en spreekt geen Swahili. Voorbij Narok moet je je reis naar het Masai Mara National Park voortzetten over een onverharde weg in zeer slechte staat. Dit park is het populairste en vierde grootste van Afrika (het grootste is het Zuid-Afrikaanse Krüger Park). Masai Mara heeft tevens de faam het park te zijn met de meeste dieren en meeste leeuwen. Het is tevens het park waar je de fauna het makkelijkst kan observeren (je rijdt naast de onverharde weg, wat wel de plantengroei beschadigt). Het is onmogelijk om zonder gids op pad te gaan, want je zou wel eens kunnen verdwalen tijdens je omzwervingen over de onverharde wegen. Je verkent het park aan boord van een terreinwagen of minibus met open dak om de leeuwen, luipaarden, gnoes, olifanten, giraffen, Thompsongazellen, impala’s, zebra’s en buffels te bewonderen. Als je je tocht voortzet tot aan de Mararivier (aan de grens met Tanzania), kan je nijlpaarden en enorme krokodillen observeren. Na twee dagen heb je zoveel zebra’s en antilopen gezien dat je die dieren haast als ‘banaal’ gaat beschouwen! De chauffeurs, die via de radio met elkaar communiceren, ‘jagen’ onophoudelijk op wilde dieren en olifanten voor de toeristen.

Lake Nakuru en Masai Mara zijn zeer verschillende nationale parken. Het tweede park is een combinatie van savanne met hoog geel gras en rotsachtige heuvels in een landschap dat zo mooi is als in Out of Africa. Je kan er de Big Five bezoeken, maar de kans dat je er een van de 45 neushorens (die bewaakt worden met elektronische detectoren) te zien krijgt, is klein. De meeste van deze dieren vertoeven liever op bijna ontoegankelijke plaatsen of steken de grens over en bevinden zich in het Serengeti National Park in Tanzania, dat aansluit bij het Masai Mara National Park). In de zomer kan je de trek bijwonen van de gnoes die de droge Serengeti ruilen voor de tappunten van het Keniaanse park. Hun lange reis is niet ongevaarlijk: ze dienen als maaltijd voor roofdieren en krokodillen die ze tijdens hun oversteek van de Mararivier steevast opwachten. Deze stroom gaf zijn naam aan dit enorme reservaat van 170 km2, waarvan ongeveer een derde in 1961 tot nationaal park werd uitgeroepen. Aan de ingangen van het nationaal park bestormen Masaivrouwen de minibussen met toeristen om armbanden, halskettingen, maskers en andere ambachtelijke voorwerpen te verkopen. In deze streek wonen alleen Masai. Naar verluidt zou geen enkel ander volk zo harmonieus kunnen samenleven met de leeuwen, luipaarden en andere roofdieren. Tussen de onbevreesde leeuwen en de Masai zou er een soort van wederzijds respect gegroeid zijn. Het rode doek dat ze dragen zou bijvoorbeeld een ‘waarschuwing’ zijn aan het adres van de wilde dieren… De leeuwen zijn niet de enigen die dit volk respecteren, want de meeste Kenianen bewonderen hen. Masai zijn moedig en onverschrokken en leiden een sober en streng bestaan.

In Oost-Afrika leven er ongeveer een miljoen Masai, van wie 350.000 in Kenia en de rest in Tanzania. De landsgrenzen werden grotendeels in het laatste kwart van de 19de eeuw vastgelegd, volgens de grillen van de Duitse en Britse koloniale politiek. Het resultaat was een grens die hoofdzakelijk bestaat uit rechte lijnen en enkele krommingen: door dit tracé bezaten de Duitse keizer en koningin Victoria elk ‘hun’ besneeuwde Afrikaanse bergtop. Er werd echter geen rekening gehouden met de volkeren zoals de Masai, die plots moesten leven met arbitraire grenzen. Sinds de oprichting van de nationale parken en de safarimode moeten ze ook met de toeristen omgaan. De regering probeert de Masai tegen wil en dank te ‘integreren’ en heeft het territorium van hun weiden beperkt tot de grenzen van de reservaten. Naar verluidt deed de overheid dit om het milieu te beschermen, maar ook om het toerisme te ontwikkelen (volgens de overheid een middel om hun be-staan te verbeteren). De Masai zijn voortaan ook schoolplichtig en ze moeten Swahili en Engels leren, de twee officiële landstalen. In de praktijk zullen het – begeleide – toerisme en de politieke wil om hen te ‘beschaven’ binnen twee of drie generaties leiden tot het verdwijnen van dit volk… De Masai zullen dan zoals iedereen digitale uurwerken (een aantal Masai doet dit nu reeds), jeans en zonnebrillen dragen, en zullen hun halskettingen, juwelen, houten knuppel, speren, schild en het beroemde rode doek alleen nog voor toeristen dragen. De schoolplicht heeft invloed op de traditionele levenswijze. De Masai zijn immers een semi-nomadisch volk en hun huttendorpjes (mayatta) zijn tijdelijk van aard. Naast de scholen en aan de rand van de parken merk je steeds meer betonnen huizengroepjes op. Indien de bouw van betondorpjes doorgaat, zal dit een deel van de Masaibevolking sedentair maken. Vele Masai weigeren voor foto’s te poseren (neem nooit een kiekje zonder hun toestemming). Anderen hebben begrepen dat de ontvangst van bezoekers in het dorp snel voldoende geld in het laatje brengt om vlakbij een school te bouwen. Vele kinderen moeten immers dagelijks blootsvoets vele kilometers stappen naar de dichtstbijgelegen school. Deze inkomsten zijn tevens een middel om zich tegen malaria te beschermen en de kuddes van koeien, geiten en schapen uit te breiden (de enige rijkdom van de Masai-gemeenschappen, die geen vastgoed bezitten). De koeien worden door de Masai niet geslacht om verorberd te worden. Zij verkiezen de melk en het bloed van het vee, dat ze in kleine hoeveelheden via een piepkleine opening aftappen. De gehuchtjes bestaan uit huisjes opgetrokken uit takken bedekt met een laag gedroogde klei achter een ronde plantaardige omwalling. De Masai verstevigen deze ‘muur’ door hoge stengels met doornen te plaatsen, een nachtelijke bescherming voor de bewoners en hun kuddes. ’s Avonds worden de honden uit het dorp gejaagd om de gemeenschap te bewaken. Hun geblaf waarschuwt de dorpelingen als er gevaar dreigt. De grond van het dorp en in de huizen oogt door het vele slijk als gedroogde aarde. De lage, kleine hutten hebben verschillende ‘vertrekken’. Aan de ingang is er plaats voor het kalf (een bescherming tegen de jagers). Achteraan, tegen de wanden van gespannen huid, geeft de kamer van de ouders en kinderen uit op een kleine ruimte die wordt gebruikt als keuken en waar een brandend vuurtje dienstdoet als radiator, kookplaat en lichtbron. Deze hutten hebben geen vensters en het is er dan ook zeer donker. Verrassend is dat in deze minihutten grote gezinnen leven. Een vrouw baart hier gemiddeld 4 tot 5 kinderen. De Masai zijn polygaam en de enige beperking op het aantal vrouwen is het fortuin van de man (d.w.z. het aantal koeien dat hij bezit) en zijn ‘gezondheid’…

Jongens trouwen ten vroegste tussen hun 22 en 30ste, meisjes stappen tussen hun 16de en 20ste in het huwelijksbootje. De jongedames vallen vooral voor de durf en de hoogte van de sprong (ipid) van de heren, niet zoveer voor hun fysieke schoonheid. Huwelijken worden vaak geregeld door de ouders. Volgens de Masai is het uiterlijk niet belangrijk: ‘Een vrouw is een vrouw, het enige belangrijke is dat ze je kinderen schenkt.’ Voor ze de huwbare leeftijd bereiken moeten de tieners en jonge mannen een overgangsritueel doorstaan. Tijdens deze ‘test’ moeten ze hun moed bewijzen die van hen echte strijders en mannen maakt. De dorpen die toeristen ontvangen (mits een ‘gift’ van US$20), verwelkomen hun gasten met tribale dansen. Eerst de vrouwen en daarna de mannen voeren de fameuze sprong uit. Sommigen springen ongelofelijk hoog en spannen hun spieren op, wat hun lang en elegant silhouet nog meer benadrukt. Een bezoekje aan de Masai eindigt vaak op een marktje waar handgemaakte voorwerpen worden verkocht. Hoewel deze gemeenschappen een centje bijverdienen door zich gedurende een uurtje de – soms misplaatste – nieuwsgierigheid van de toeristen te laten welgevallen, kunnen vele Masai daarvan toch niet leven en werken ze in steeds grotere getale in lodges en nationale parken.

Amboselli National Park

De weg naar Amboseli loopt door dorre maar zeer mooie landschappen. Vanaf april regent het maandenlang niet meer en is de aarde droog en stoffig. In Namanga aankomen is zeer pittoresk. Je vertoeft hier in Masailand. De grensstad lijkt op een eeuwig durende markt waar Somaliërs en hun in het zwart gehulde gesluierde vrouwen zich mengen onder de andere etnische groepen. De onverharde weg loopt het park binnen via Namanga Gate. Overal zie je struiken, droog gras en termietenheuvels. Je rijdt eerst langs het meer (150 km2) in het noordwesten, maar tijdens het droge seizoen is dit wateroppervlak slechts een droge natriumvlakte waarop fata morgana’s de indruk wekken dat het om glinsterend water gaat. Het zout verbleekt de huid van de gnoes, buffels en neus-hoorns en trekt tal van vogels aan. Dit park werd in 1977 in het leven geroepen in het hart van een jachtdomein dat Hemingway ooit nog frequenteerde. Het is beroemd voor het grote aantal olifanten (een duizendtal) dat er leeft en strekt zich over ongeveer 390 km2 uit aan de voet van de Kilimanjaro. Door de vele open ruimtes en kalere plantengroei oogt het landschap monotoner dan in de andere nationale parken. Toch tref je hier veel diversiteit aan; ondergronds water komt aan de oppervlakte en vormt plassen die olifanten, zebra’s, buffels, gnoes, enkele nijlpaarden, giraffen en roofdieren lokken. Elders omringt hoog gras de moerassen, terwijl kleine palmbomen wat verderop een oase vormen. Dit nogal kale landschap heeft het voordeel dat je de dieren makkelijk en van heel dichtbij kan observeren. Hier leven meer dan 55 soorten zoogdieren en 450 vogelsoorten. Destijds was de overvloed nog groter en ondertussen is er zelfs sprake van een zorgwekkende trend. Amboseli kampt met een zeer groot desertificatieprobleem. Het feit dat het meer het grootste deel van het jaar droog staat en dat het waterpeil tijdens het regenseizoen niet hoger reikt dan een meter, is niet onrustwekkend. Wel zorgwekkend is dat de vele lagen grondwater door het smelten van het ijs van de Kilimanjaro giftige zouten bevatten die de wortels van de acacia’s langzaam maar zeker doden. Die planten worden op hun beurt gegeten door de olifanten…

Om deze cirkel te doorbreken en om de verdwijning van het gras dat de kuddes grazen te verhinderen werden maatregelen genomen: voertuigen mogen niet van de onverharde wegen afwijken, zoals in het Masai Mara wel het geval is. Ondanks dit reglement zou er van Amboseli over een twintigtal jaar niet meer dan een woestijn overblijven… Nu veroorzaken wind en minitornado’s reeds stofwolken die een heuse plaag zijn voor fototoestellen. Toch is dit park te midden van een uitgestrekt natuurreservaat, met in het zuiden een uitzicht op de Kilimanjaro, een van de populairste van het land. Hemigway schreef er ‘Sneeuw op de Kilimanjaro’ terwijl hij in een van de plaatselijke lodges verbleef. Dit werk droeg bij tot de faam van het park en de Ol Tukai Lodge diende als decor voor de verfilming van het boek. Toen de lodge een echt hotel werd, genoot het dankzij dit roemrijke verleden natuurlijk van een fantastische gratis reclamecampagne.


Tsavo West

Om Tsavo West te bereiken moet je zuidwaarts reizen door het Masailand. Onderweg zie je veel kinderen in uniform die naar school lopen. De meeste wuiven opgewekt naar je, maar een aantal heeft het bedelen reeds onder de knie. Een van de negatieve effecten van het toerisme… Toen de streek tot dierenreservaat werd uitgeroepen, groeide het aantal olifanten snel aan. Dit lokte stropers, die er een ware ravage aanrichtten. De ivoorsmokkel was bijzonder bloeiend, wat de olifantenbevolking van deed dalen van 20.000 (in 1970) tot amper 8000 (in 1978). Dit drama dwong de overheid tot het nemen van maatregelen. Er werd onder meer een speciale brigade rangers met een paramilitair statuut in het leven geroepen, die sindsdien ook in de andere parken actief zijn. Hetzelfde scenario herhaalde zich bij de neushoorns. De allerlaatste exemplaren (een honderdtal) van deze dieren werden ter bescherming opgesloten in Rhino Valley, vlak bij Ngulia Lodge. Met 20.800km2 is het in 1948 gecreëerde nationale park het grootste van Kenia. De Galanarivier (en ook de weg Nairobi-Mombasa en de spoorweg) snijden het gebied in tweeën. Aan de ene kant ligt Tsavo East, dat ‘ongerept’ en dus minder bezocht is dan Tsavo West (opper-vlakte: iets meer dan 9000 km2), dat zeer bijzonder is dankzij enkele natuurlijke bezienswaardigheden. In de uithoek van het park schiep de lava van de vandaag gedoofde vulkaan Shetani een merkwaardig zwart landschap dat zich over tientallen vierkante kilometers uitstrekt. Als je Tsavo West betreedt via Chyulu Gate, slingert de onverharde weg van rode aarde door het oerwoud. Langs de weg staan oude vulkanen en de Ngulia Hills, die op 1825 meter pieken en waarvan de zuidkant verrijst voor een uitgestrekte vallei.

Het landschap is schitterend maar zeer grillig, met hoog gras en kleine boompjes die de observatie van dieren bemoeilijken. De plaatselijke bezienswaardigheid heet Mzima Springs, waar dagelijks 220 miljoen liter van het zuiverste water van Kenia opspuit. Het water legt eerst een dertigtal kilometer af vanaf de Chyulu Hills. De Mzima Springs bevoorraden via een pijplijn van 250 km niet alleen een meertje met twee niveaus, maar ook heel Mombasa. De bassins omringt met papyrus, ficussen (reuzen in vergelijking met onze ‘flatplantjes’), acacia’s en andere weelderige planten zijn de thuis-havens van nijlpaarden en krokodillen. De oevers te dicht naderen is dus ten stelligste afgeraden. Gewapende militairen die optreden in geval van gevaar begeleiden de bezoekers. Je kan de fauna (boven en onder water) gelukkig gadeslaan in het observatiepostje aan het uiteinde van een ponton. Aan de oevers van de meren zie je nog meer dieren: de zwarte apen en bavianen die het naburige bos bevolken, olifanten, buffels, leeuwen en luipaarden die er komen drinken. Sommige lodges zijn een halte waard. De Kilagunilodge werd in 1962 gebouwd (en is het oudste hotel in de nationale parken van Kenia) en bezit een ‘persoonlijke’ fauna. Deze dieren hebben er een gewoonte van gemaakt om te drinken aan het tappunt onder het terras. Ngulia Lodge werd in 1969 opgetrokken en biedt ouderwetse en allesbehalve luxueuze kamers, maar het uitzicht op Ngulia Peak (1850 m) aan de ene kant en Kalanga Valley aan de andere kant zijn onbetaalbaar. Hier grazen kuddes buffels onder je balkon en vanaf de hogergelegen bar en restaurant zie je olifanten, giraffen en zebra’s voorbijtrekken. ’s Avonds komen een of meer luipaarden (die in 1967 werden geïmporteerd en een halsband met een zender dragen om hun verplaatsingen te be-studeren) er soms een speciaal voor hen achtergelaten stukken vlees verorberen. Op die manier genieten de gasten van een onvergetelijk ‘spektakel’ op amper een paar meter van het gebouw. De tienduizenden trekvogels (er zouden naar verluidt meer dan 40 verschillende soorten zijn) zorgen voor nog spectaculairdere taferelen. Van september tot november strijken ze vlakbij neer, alsof ze door het licht van de lodge worden aangetrokken… Rond de meren (zoals dat van Jipé in het zuidwesten) leven niet alleen veel vogels, maar ook talrijke zoogdieren. Er is sprake van een zestigtal soorten, waaronder leeuwen met zwarte manen die in de savanne zeer moeilijk te observeren zijn, drie zeldzame soorten (koedoes, Huntertopi’s en steppelynxen) en de streng bewaakte neushoorns.

De zuidkust

De smalle weg tussen Nairobi en Mombasa laat door de vele vrachtwagens geen hoge snelheden toe. Mombasa is immers de tweede belangrijkste haven van Oost-Afrika en wordt gebruikt door andere landen uit de regio, zoals Oeganda, Somalië en Kongo. Voorbijsteken is hier duidelijk geen sinecure… In verhouding tot de totale oppervlakte van Kenia is de kuststrook niet zeer lang (536 km). De kust is echter verrassend veelzijdig op het gebied van landschappen, klimaat, bevolking en geschiedenis. De Portugezen openden er handelsnederzettingen en stichtten er garnizoenen. Daarna waren de Arabieren (hoofdzakelijk uit Oman) aan de beurt. Zij drukten hun stempel op godsdienst en bewoners: dit is immers de enige streek van Kenia waar de islam de belangrijkste godsdienst is. De in handel en het hotelwezen gespecialiseerde Indische gemeenschap is hier ook groter dan elders in het land. Dit handels- en doorreiscentrum lokte nog meer andere volkeren, die samen de meest multiculturele bevolking van het land vormen. De geschiedenis was er ook woeliger dan in het binnenland en je kan hier meer getuigen van dat verleden bewonderen.


Mombasa

De haven werd aangelegd in een barst in het rif en is sinds mensenheugenis het kloppende hart van de stad die rond de kaden groeide. Onlangs werd de nieuwe haven in gebruik genomen, met een enorme containerterminal. Mombasa werd onder het protectoraat tot hoofdstad uitgeroepen (er waren geen andere waardige kandidaten) en is nu de tweede stad van Kenia. Het is eveneens een eiland dat met het vasteland wordt verbonden door de Likonibruggen en veerboten (de beste manier om de zuidkust te bereiken). Wanneer je van de veerpont (gratis voor voetgangers en tijdens de spits dus gevuld met een heuse mensenmassa) komt, wachten groepstaxi’s hun klanten op. Je kan de bezienswaardigheden van de stad ook te voet afschuimen, al is een flinke dosis moed natuurlijke een must. Wandel dan het beste naar rechts, voorbij een parkje baobabs waarvan de vruchten worden gebruikt om niet echt lekkere koraalrode snoepjes te produceren. Volg daarna de kustlaan (Mama Ngina Drive, ongeveer 3 km lang) en ontdek er de chicste en duurste buurt van de stad, met villa’s, golfterrein en het presidentieel paleis (het zomerverblijf), dat je niet mag fotograferen. De laan brengt je naar Treasury Road, met tal van mooie overheidsgebouwen met zuilenrijen die door de Britten werden opgetrokken. De oude stad (Old Town) is het meest pittoreske stadsdeel en ligt vlakbij. Bezoek er zeker Fort Jesus, dat tussen 1593 en 1596 door de Portugezen werd gebouwd. De Arabieren uit Oman slaagden erin het onneembaar gewaande fort te veroveren. Onder de Britse heerschappij diende het fort als gevangenis (tot 1950). In 1958 werd er een heterogeen museumpje in ondergebracht. Men stelt er zowel objecten tentoon die in een Portugees wrak werden gevonden als schaalmodellen van boten, Chinese vazen en didactische displays over het leven aan de kust. Je kan er in een kleine bar een glas vers citroensap drinken voor KSH100 en naast het museum kan je ieen winkeltje betaalbare souveniertjes kopen. Behalve enkele mooie gebouwen die werden gebouwd door de Arabieren en Britten kan je de schitterende deuren in Swahilistijl met houtsnijwerk bewonderen.

Daarna daal je via een straat af naar de oude haven waar je een kleine kans hebt om nog traditionele dhows met driehoekig zeil te zien. Aan de omliggende straten vind je vele (dure) toeristenwinkeltjes, maar ook mooie huizen met balkons van bewerkt hout, waarvan de mooiste meestal niet van voor de 19de eeuw dateren. Naarmate je in de doolhof van steegjes en kleine gangen binnendringt, ontdek je een drukke sfeer met kinderen die op straat spelen, vrouwen die de was tussen twee gevels laten drogen terwijl de mannen een witte brij bewerken in enorme ketels, een praatje slaan en kaart spelen op de dorpel. Ondanks de armoede en de niet bijster verleidelijke gevels en daken van golfplaten bezit de oude stad een bijzondere charme. De moskeeën, vismarkt, stoffenwinkeltjes en enkele oude Swahilideuren zitten hier wellicht voor iets tussen. Als je via Old Kilindini Road naar Digo Road (een van de hoofdwegen van de stad) loopt, ontdek je de zeer kitscherige jaintempel (Langoni Road). Aan de vlakbij gelegen Abdel Nasser Road staat de Municipal Market, die sinds de 18de eeuw de gewezen slavenmarkt vervangt. Op deze markt krijg je een mooi overzicht van alle fruit en groenten die in het land worden gekweekt. Bijzonder pittoresk zijn de omliggende steegjes met marskramers, kruidenwinkeltjes en nog meer kleurrijke kramen. De Tusks zijn vier enorme metalen slagtanden van olifanten uit 1952. Maar echte bezienswaardigheden zijn het niet. De laan (Moi Avenue) waaraan ze staan is evenmin een omweg waard, tenzij je even bij het toeristenbureau (Uhuru Garden) wilt binnenlopen.

De kust

Als je de veerboot naar Likoni neemt, bereik je het zuidelijke deel van de Keniaanse kust. Dit deel zie je niet vanaf de smalle, slechte weg die naar de grens met Tanzania loopt. Hoe verder je reist, hoe minder dorpen, maar overal zie je rechthoekige hutten bedekt met oranjekleurig klei. De kust van Kenia wordt beschermd door een koraalrif en is schitterend afgezoomd met uitgestrekte witte stranden, kokospalmbomen en lage kliffen waaraan de golven knagen. De kust ten zuiden van Mombasa is minder bebouwd dan het noordelijke deel. De belangrijkste badplaats, Diani Beach, telt een twaalftal hotels die in het landschap passen en die ver van elkaar staan. Hier werden slechts twee kleine winkelcentra en een handvol restaurants en bars opgetrokken. Je verlaat je resort vooral voor een safari in het zeer mooie reservaat van Shimba Hills (30 km van Diani), waarover Hemingway schrijft in ‘Green Hills of Africa’. De heuvels zijn bedekt met savanne en bossen waar een in Kenia zeer zeldzame soort antilope (met witte buik en lange hoorns in de vorm van een sabel) leeft. Shimba Hills is tevens de thuishaven van talrijke giraffen, olifanten, luipaarden, apen en vogels. Als je minstens een nacht in de aangename Shimba Lodge (opgetrokken tussen de bomen) doorbrengt, kan je de rangers vergezellen naar de Sheldrickswatervallen (met of zonder een duik in de lagune) en Giriama Point, waar je van een mooi uitzicht op de kust geniet. Aan de kust kan je een tochtje maken aan boord van de vissersboten met driehoekige zeilen. Enkele touroperators bieden een dagexcursie aan naar het Kisite National Marine Park, de eilandjes Wasini en Funzi en het schiereiland Shimoni. Op Funzi hebben twee Belgen een bedrijfje gesticht dat voor het inkomen van een gemeenschap van krabbenvissers zorgt. Je kan hun vangst trouwens proeven tijdens de lunchpauze. Op Shimoni dienden grote grotten destijds om de slaven te ‘stockeren’ in houten kooien die je nu als een museum kan bezoeken. Het dorp was vroeger de zetel van een Britse handelscompagnie en is tegenwoordig een club voor sportvissers op zee. Aan de overkant ligt Wasini Island, dat werd bewoond door een Arabische Swahiligemeenschap en nu een rustig vissersdorpje is. Het dorpje leeft vooral van twee touroperators die er een rondleiding organiseren na een tochtje aan boord van een dhow (met een snorkelpauze in een lagune), gevolgd door een uitgebreide krab- en vismaaltijd. Als je het luieren op de droomstranden van Diani Beach moe bent, kan je nog altijd in de turkooizen golven duiken. Hier zwemmen immers een groot deel van het jaar haaien en walvissen. Kortom, een mooie aanvulling op een Afrikaanse safari!


Laatst aangepast op woensdag, 07 april 2010 08:45