Naam:
Email:
Artikels


Canada. Het Maritiem Quebec
PDF Afdrukken E-mailadres

GASPESIE

DE KUST

Het plaatsje Sainte-Flavie, dat de ingangspoort vormt tot Gaspésie, stelt op zich niet zoveel voor, maar is wel interessant omwille van zijn CISA (Centre d'Interprétation du Saumon atlantique). U leert er onder andere meer over het ontstaan en de ontwikkeling van de "roze vis". Na 2 à 3 jaar in de rivier zoekt de jonge zalm verdere oorden op. Hij onderneemt een 3.000 kilometerslange tocht naar de Atlantische Oceaan, vanwaar hij ongeveer 3 jaar later, in de zomer, terugkeert naar de rivier. Dankzij zijn uitstekend reukorgaan, dat 1000 keer beter ontwikkeld is dan het onze, en de stand van de sterren kan hij zich gemakkelijk oriënteren. Het vrouwtje kiest de paaiplaats uit en graaft het "nest" voor de eitjes. Slechts 3% van de jongen overleeft. De andere worden meegepikt en opgepeuzeld door de roofdieren. Gaspésie alleen al telt 17 zalmrivieren. Een geliefkoosde bestemming dus voor de vissers die zich de toegang tot de Nationale Parken ontzegd zien. Helaas hebben stuwdammen het zalmbestand aanzienlijk ingedijkt. Om aan de situatie te verhelpen, zijn in Canada zes stations gebouwd, waarlangs de zalmen voorbij een dam geloodst worden en opnieuw de rivier in kunnen zwemmen. Tijdens het seizoen, dat loopt van eind juni tot half augustus, organiseert de CISA excursies naar de 'zalmlift' , aan de hydro-elektrische dam van de Métis, waar men elk jaar meer dan 800 zalmen naar boven haalt. De rivier mondt uit in de Saint-Laurent net vóór de Jardin de Métis. De tuinen zijn gelegen rondom de Villa Reford en nemen ongeveer 20% in van het volledige domein dat 90 hectaren groot is. De "villa", die in 1887 tot stand kwam door Lord Mount Stephen, voormalig voorzitter van de Canadian Pacific en groot hengelsportliefhebber, was aanvankelijk een luxueus "visvangstkamp". Toen haar eigenaar echter besloot naar Engeland uit te wijken, kwam het hele terrein in handen van zijn nichtje, Elsie Reford, die een grote passie koesterde voor tuinen. Ze ontwierp prachtige tuinen, die thans tot de mooiste van Canada behoren, en waarvan de lanen, de perkjes en de meer dan 2.000 bloemen- en struikensoorten bewaard zijn gebleven. Het hele project nam meer dan dertig jaar van haar leven in beslag. De villa met 37 kamers en de tuinen werden vervolgens eigendom van haar nu reeds gepcnsioneerde zoon. Tuinieren was helaas niet aan hem besteed en hij verkocht het hele familiebezit. De regering kocht het met het oog op het behoud van het familiedomein, maar al snel bleek het eerder een toeristische voltreffer, met een toeloop van 100.000 bezoekers per jaar. De inkomsten zijn echter nog steeds ontoereikend voor het volledige onderhoud. In 1994 werd het domein opgekocht door een vzw, die wordt beheerd door Alexander Reford, de achterkleinzoon van Elsie. Deze 32-jarige Engelstalige jongeman, aanvankelijk even onhandig in de tuin als zijn overgrootmoeder, verliet de universiteit van Toronto om aan het domein de glorie van weleer terug te geven. En daar is hij aardig in gelukt. Hij trok de grootste landschapsschilders aan en stelde hun werken tentoon in het park, dat tussen mei en oktober open staat voor het publiek. De villa herbergt een museum, een restaurant en een winkeltje. Het huis is sinds 1996 opgenomen op de lijst van historische monumenten en fungeert regelmatig als decor voor culturele evenementen.

De 'Route des Navigateurs' loopt verder in de richting van Matane, waar sparrenbossen en weilanden het landelijk karakter benadrukken. Enkele fraaie houtschuren, de knusse chalets van het Motel Bel Azur aan de waterkant, de Saint-Laurent, die meer dan 40 km de 132 volgt, breken het monotone landschap. De gemeenten liggen er zo goed als verlaten bij. De woningen zijn nog schaars bezaaid. De bevolking vergrijst door een nijpend tekort aan werkgelegenheid. De visvangst kan de plaatselijke economie niet meer op peil houden en ook in de landbouw kunnen de jongeren niet meer aan de slag. Saint-Ulric heeft geen enkele toeristische troef in handen, maar is een staaltje van de eenvoudige charme, die zo typisch is voor de kleine dorpjes in de streek. Matane, op zijn beurt, is een industriestadje met een transporthaven, die voor de grootste werkgelegenheid zorgt, maar tegelijk het landschap verpest. Eens buiten de stad komt u in een oase van rust terecht. De glooiende halfbeboste valleien en bebouwde percelen bieden een verrassend mooi landschap. Boven Sainte-Anne-des-Monts steken de hoge kliffen uit en tekenen zich tegen de horizon lange rotsige bergkammen af. In Sainte-Félicité, loopt de Route des Navigateurs omhoog door het steile beboste Chic-Chocgebergte. Het ‘Réserve Faunique’ van Matane, en het ‘Parc de Conservation’ liggen vlak naast elkaar. Achter de blanke houten huisjes strekt zich, voor zover het oog reikt, een windmolenveld uit. U kunt het domein bezoeken en tegelijk een kijkje nemen in het interpretatiecentrum, dat gewijd is aan de geschiedenis en het dagelijkse leven van Cap-Chat en zijn inwoners, en tevens aan de werking van de windmolens. Opvallend is de windmolen met een verticale as van meer dan 110 meter, de grootste ter wereld. Vanaf Sainte-Anne-des-Monts brengt de Route 299 u tot bij het Parc de la Gaspésie. De Gîte du Mont Albert, op 30 kilometer van Ste-Anne, is een ideaal vertrekpunt voor een bezoek aan de streek of een wandeling in de bergen. De weg erheen slingert zich langs een eindeloos woud met dichte bosjes dennen, espen, en berken. Her en der duikt uit het groene loof een huis op, dat veel weg heeft van een Zwitserse chalet. Aan de ingang van het park komt u in een verrassend nieuw landschap, dat veel gelijkenissen vertoont met de Auvergne-streek. Dit landschap beantwoordt eveneens aan het beeld dat vele mensen van Canada hebben: lage beboste bergen met meren en bergriviertjes...

Wanneer u even halt houdt aan de "Grande Fosse", vindt u al deze natuurlijke ingrediënten bijeengebracht. Een perfecte inleiding op een bezoek aan het park, waarvoor u minstens twee dagen moet uittrekken. Een andere wandeling (niveau 1, gemakkelijk) die wij aanbevelen omwille van het prachtige landschap is het 'Lac des Américains' (ongeveer 3 uur), dat trouwens meestal de cover van de promotiebrochures siert. Een andere, moeilijkere wandeling is die tot aan de top van Mont Albert (1.151 meter). Dit weids plateau, dat zich over 20 km2 uitstrekt, is bezaaid met brede valleien en kommen, waarover u een prachtig uitzicht heeft vanaf de spectaculaire uitkijktoren van Ruisseau du Castor, langs de Route 16. Zelfs als u geen geoefende wandelaar bent, komt u hier beslist aan uw trekken. Naast de drie uitkijkpunten die naast de Route 219 werden ingericht, kunt u via een baantje met de wagen tot bij schitterende hoogtemeren. De musts van deze "gemotoriseerde" wandeling zijn de Grande-Fosse en zijn observatorium voor zalmen, aan de oever van de Sainte-Anne rivier, het Cascapédiameer (heel geschikt voor kanovaren), en vooral het Paulmeer, waar men met wat geluk de Canadese eland tegenkomt. Deze hertachtige kan tot 635 kilogram wegen en om en bij de 2 meter groot worden, gewij niet meegerekend. De levensduur bedraagt ongeveer 20 jaar en de paartijd valt tussen half september en half oktober. Na 240 à 246 wordt het jong geworpen. De Canadese eland is geen vleeseter en voedt zich voornamelijk met waterplanten (wat zijn aanwezigheid in de omgeving van het Paul-meer verklaart). Men treft er soms 4 tot 5 elanden aan, knabbelend aan het loof en de wortels van de waterlelies, de bladeren en twijgjes van de berken, esdoorns, populieren, wilgen en hazelaars, waarvan ze dagelijks 25 kilo kunnen verslinden! In tegenstelling tot de kariboe, is de eland een eenzaam dier, wat de kans om hem op te merken kleiner maakt. Buiten de meren en waterrijke omgevingen, leven ze overal verspreid. In het Parc dc la Gaspésic zijn er een duizendtal genoteerd. Schrik niet als ze plots uit het niets opduiken... U bent gewaarschuwd!

Terug op de Route des Navigateurs, vervolgen we onze weg naar het noorden en La Pointe, tot aan de poorten van het 'Parc Forillon'. Voorbij Sainte-Anne-des-Monts wordt de kust veel wilder. De 312 wringt zich een weg tussen de zee en de steile rotswanden. Elke 6 à 10 kilometer doemt aan de monding van een rivier een klein pittoresk dorpje op. Deze plaatsjes bezitten geen noemenswaardige attracties, buiten misschien een vuurtoren (Le Martre), een migratiekanaal van zalmen (Grand-Sault, aan de uitrit van Madeleine-Centre), en de beeldige St-Maurice-de-l'Echoueriekerk, vanwaar u een onmetelijk uitzicht heeft over de noordelijke oever. U kunt verblijven in B&B of motels voor minder dan €30 (aan de uitrit van Rivière-à-Claude, langs het strand van Mont-Louis, bij de ingang van het Madeleine-Centre, net vóór Grande Vallée, in Pointe-à-la-Frégate, enz.). Tussen twee indrukwekkende gebergtes ligt de baai van Mont-St-Pierre met een mooi kiezelstrand. Andere mooie badplaatsen zijn Mont-Louis, Gros-Morne, Manche-d'épée, Madeleine-Centre of Rivière-la-Madeleine. Een 15-tal kilometer vóór Anse-à-Valleau, ligt een schitterend plekje aan de voet van een reusachtig rotsgebergte. Een ideale plek om uw camera's boven te halen! De Route des Navigateurs loopt er uit in een beboste vallei, die ze volgt tot in het volgende kustdorpje en, verder, tot in het 'Parc Forillon'. De route die u rond de Pointe leidt, is langer, maar beslist de mooiste.

PARC FORILLON

In tegenstelling tot de voorgaande parken,valt het Parc Forillon niet onder de bevoegdheid van Sépaq, maar behoort het tot de Nationale Parken Van Canada. Beperk uw snelheid en leef de voorschriften na, want de "Rangers" schrijven heel gemakkelijk boetes uit. Net zoals he Parc du Bic, is Forillon een zeeparadijs. Het landschap biedt weliswaar een totaal nieuw aanblik: hoge, gekartelde kliffen met aan de voet enkele kreken en kiezelstranden. Forillon is duidelijk het rijk van het ecotoerisme. De wandelingen leiden langs duizelingwekkende kliffen. U ontsnapt echter niet aan een aantal stevige klimpartijen. Het 'Internationaal pad' van de Appalachen' (SIA) loopt trouwens ten eindc aan de Cap-Gaspé. Het project werd in 1996 opgevat door een jonge Amerikaan, afkomstig uit Key West, in Florida. Het pad is ongeveer 1000 kilometer lang en doorkruist, vertrekkend vanuit Mont Katadhin, in Maine (en niet aan de andere kant van de Appalachen, in Alabama), New Brunswick, de Matapéddia-vallei, het reservaat van Matane, en tenslotte het regionaal park van Gaspésie. Twee andere wandelpaden (waaronder de indrukwekkende tocht langs de bergkam) doorkruisen eveneens het park van west naar oost over een afstand van 45 kilometer. Met een beetje geluk ontwaart u Canadese elanden of zelfs zwarte beren. Toegankelijk voor iedereen is het 13 kilometerslange pad van het schiereiland dat tevens het meest spectaculaire is. Een korte wandeling brengt u aan de voet van een waterval, waar het water vanop 17 meter hoogte naar beneden klotst (1 km, gemakkelijk niveau), of voert u langs het kiezelstrand van Fruing en de meeste historische gebouwen ("Tournée dans les parages", 3 km, gemakkelijk niveau). Andere tochten leiden u naar het observatorium van Mont-Saint-Alban (ongeveer 9 km, gemiddelde moeilijkheidsgraad), of in de richting van Cap-Gaspé, waar u zeehonden en soms ook walvissen kunt observeren ("Les Graves”, 7,8 km, middelmatig niveau). Andere activiteiten die het park aanbiedt, zijn fietstochten, wandelingen te paard, een ontdekkingscruise aan boord van de Félix-Leclerc, een walvisvaart, diepzeeduiken en kajakken op zee. Van eind juni tot eind augustus organiseert het ontvangst- en interpretatiecentrum gratis conferenties en andere pedagogische spreekbeurten, soms ook met toetsing op het terrein. Van ontzettend groot belang in het park zijn de twee historische gebouwen van Grande-Grave, die ooit toebehoorden aan het Magasin Hyman, een bedrijf dat vroeger het monopolie bezat over de gedroogde zoute zalm, die ter plaatse gevist en behandeld werd. De winkel op het gelijkvloers van de residentie van de "baas" werd gereconstrueerd en is zowel interessant als pittoresk. Iets verder illustreert een klein huisje, dat de Anse Blanchette overschouwt, het dagelijks leven van een van de weinige onafhankelijke vissers, die erin geslaagd waren te ontsnappen aan de voogdij van Hyman. Animatoren ontvangen er u met open armen voor een interactief bezoek aan een van de mooiste natuurlijke decors van Gaspésie. Andere bezienswaardigheid in Forillon is het Fort Péninsule, met zijn lang betonnen loopgraf en zijn twee kanonnen, die sinds de Tweede Wereldoorlog gericht zijn op de baai van Gaspé, en het langgerekte schiereiland van Penouille, met zijn uitnodigend strand en uitgestrekte zandduinen aan het warme water, waar u tot eind augsutus kunt baden (al veel frisser dan hier...)

PERCE EN HET 'PARC DE L'ÎLE DE BONAVENTURE'

Aan de uitgang van het 'Parc Forillon', vervoegt de Route des Navigateurs het dorpje Gaspé, genesteld in de gelijknamige lange baai. Gaspé is een sympathiek gehucht, dat vroeger zijn faam te danken had aan de economisch welvarende kabeljauwvangst. Het visbestand is thans zeer sterk uitgedund en de enkele vissers die u er nog aantreft, vissen voortaan op krab. Het stilvallen van de vishandel is enerzijds te wijten aan de smeltende sneeuw die van de gletsjer naar beneden schoof en het water afkoelde, en anderzijds aan de intensieve visvangst. Gaspé leeft tegenwoordig voornamelijk van industrie, maar enkele fabrieken hebben reeds hun deuren moeten sluiten. De werkloosheid stijgt en de jongeren, die hun studies vervolmaken in Rimouski, Montréal of Quebec keren maar zelden terug. Net zoals in Sainte-Anne-des-Monts en in andere Gaspesiaanse gemeenten, is de bevolking vergrijsd en conservatief. In Gaspé snijdt een "snelweg" het schiereiland ten zuiden van de baai. De Route des Navigateurs volgt de oevers en doorkruist een taïga-landschap, waar bossen dennen, espen en papierberken elkaar afwisselen. Fabuleus is het uitzicht over de baai van Percé. In Belle-Anse, waar houten huisjes verspreid langs de oever staan, is de Rocher Percé het visitekaartje van de streek. Eenzelfde rotsformatie vindt u terug in Barachois of Bridgeville. De grootste bron van inkomsten in Percé is het toerisme: herbergen, motels, restaurants en souvenirwinkeltjes verdringen elkaar langs de Route 132 tot aan de kliffen, tegenover het Bonaventure-eiland en de Rocher Percé, die u bij laag water te voet kunt bereiken. Tussen juni en september viert Percé zijn hoogseizoen met jaarlijks meer dan 200.000 bezoekers. Grootste trekpleister is de kolonie jan-van-genten, die zich komen nestelen op de kliffen, ten noorden van het Bonaventure-eiland. Vanaf de haven vertrekken boten voor één uur-durende rondvaarten om het eiland. In oktober keert de rust terug. Vanaf dan is er geen vogel meer te bespeuren en vallen alle activiteiten stil. Het dorpje lijkt in een diepe winterslaap gedommeld. Het nationaal park en de meeste herbergen sluiten in die periode hun deuren. Buiten de historische gebouwen, telt Percé nog 29 andere geklasseerde monumenten. Ideaal vertrektpunt voor een ontdekking door het architecturaal erfgoed is het Musée Le Chafaud, op een boogscheut van de kade. Het plaatsje is overigens een lieftallig badoord met mooie stranden, die zich vanaf het centrum uitstrekken naar het noorden en het zuiden (Cap d'Espoir). Het harde beroep van "beheerder"...

Het museum van het Bonaventure-eiland is beslist een bezoek waard. De 'Vereniging van David Le Boutillier', een maatschappij uit Jersey gespecialiseerd in de handel van gedroogde vis, richtte in 1845 het woonhuis op. Het werd bewoond door de beheerder van de maatschappij. Als enige op het eiland vermengt deze woning op meesterlijke wijze Quebecse en Anglo-Normandische stijlen en heeft het de architecturale accenten van de verschillende eigenaars weten bewaren. Het leven van de bewoner was echter niet zo rooskleurig. Om tot directeur benoemd te worden, moest men ongehuwd, protestants en afkomstig uit Jersey zijn. Men moest ook de verschillende treden op de sociale ladder doorlopen hebben. Want de functie van directeur was zeer veelzijdig: hij stond in voor administratie, boekhouding, personeelsmanagement, de 'General Store' en de opvolging van een vernuftig leningsysteem dat hem geen windeieren legde. De eigenaar was verbolgen over zijn leven tussen de bedienden en vrachten kabeljauw die op de kiezelstranden te drogen lagen, en over het feit dat hij zich tweejaarlijks naar Jersey moest begeven om rekenschap af te leggen aan de eigenaars. Nochtans hadden laatstgenoemde hun eigen filiaal in Paspébiac, het zenuwecentrum van de kabeljauwhandel in Quebec. De maatschappij verbleef 84 jaar op het eiland. Door de daling van de marktprijzen, de massale uittocht van de jongeren en bijgevolg van mankracht, het gebrek aan modernisering en vooral het bankroet van de filialen in Jersey in het begin van de 20de eeuw, was de vereniging ten dode opgeschreven.

Na een bloeiperiode van 1850 tot 1870, werd de vereniging verkocht aan een Quebecse handelaar die in 1926, bij gebrek aan middelen, het hoofd niet boven water kon houden. Het huis kwam tenslotte voor 100$ toe aan Arthur Manger. Hij liet het ombouwen tot familiewoning en ontving een aantal bezoekers, waaraan hij kamers verhuurde, zonder te beseffen dat hij zo het toerisme in de streek op gang bracht. De jan-van-gent De jan-van-gent (Morus of Sula bassanus) is uiteraard niet de enige seizoenvogel die Bonaventure bevolkt, maar wel de vogel waarvan de kolonie het sterkst is toegenomen, sinds de oprichting, van dit vogelreservaat in 1919. Eind maart verlaat de jan-van-gent de zuidoostkust van de Verenigde Staten om over te vliegen naar de eilanden en dé gotf van Saint-Laurent. Van 8000 in 1914 is hun aantal opgelopen tot 70.000 in 1999. Het is een lust om ze op de kliffen te zien samenzwermen en hun gekibbel en speelsheid gade te slaan. De jan-van-gent is een grote en fraaie watervogel. Op volwassen leeftijd weegt hij om en bij de 3 kilo en hebben zijn vleugels een spanwijdte van bijna twee meter. Zij gevederte is maagdelijk wit, met een spikkeltje zwart op de vleugel. De kop en hals zijn saffraangeel. De jongen worden geboren met wit en bruin gespikkelde veren. Pas na 5 à 6 jaar krijgt hun maijtel een egalere witte kleur. De broedtijd loopt van eind mei tot begin juli. Het rudimentaire nest wordt een vaste familiestek en elk jaar opnieuw zoekt het vogelkoppel hetzelfde nest op. Op de begane grond voelt de jan-van-gent zich niet echt op zijn gemak en beweegt hij zich aan een kwakkelend gangetje voort. Maar, eenmaal in de lucht, schijnt hij met het grootste gemak lange afstanden af te leggen en haasje-over te spelen met de golven. Ook toont hij zich een meester in het vangen van vis. Eerst zweeft hij een tijdje boven de golven, op zo'n 18 à 30 meter hoogte. In een verticale vlucht duikt hij plots met de vleugels half ingetrokken en aan een razende snelheid ‘onder’ zijn prooi, pikt met zijn snavel naar de vis en verschijnt, geholpen door de zwemvliezen aan zijn poten, opnieuw aan het wateroppervlak. De luchtzakjes onder de huid van de hals en de vleugels dempen de schok bij de harde landing in het water. Maar het kan ook anders. Wanneer de vissen aan de oppervlakte drijven, vangt de jan-van-gent ze in zijn vlucht zonder zich al te nat te maken...

 • DE 'BAIE DES CHALEURS'

Voorbij Percé wordt het landschap minder fraai. Verzorgde grasvelden met her en der enkele bungalows reiken tot aan de kliffen: een groen lappendeken van velden wisselt af met meren, braakliggende gronden en bossen; in Port-Daniel werd een 'faunareservaat' opgericht. De weg dringt door tot de Baie des Chaleurs met als eerste noemenswaardige halte Paspébiac, het voormalige zenuwcentrum van de kabeljauwhandel. Hier moet u de weg verlaten en afdalen tot aan het water en de lange zandbank, waar de maatschappijen uit Jersey, Robin en Le Boutillier, hun visserscentrum neerplantten. Meer dan de moeite loont de historische site Banc-de-Paspébiac. In een geheel van 11 prachtig gerestaureerde gebouwen wordt door gidsen-animatoren het werk in de fabrieken van vorige eeuw opnieuw tot leven gebracht. De Baie des Chaleurs was de eerste vestigingsplaats van de Acadiërs na de Grote Verstoring van de 18e eeuw. Daarnaast telt de baai een aantal Engelstalige gemeenschappen, erfgenamen van de Loyalisten, die op de vlucht waren voor de Amerikaanse Revolutie. New Carlisle bijvoorbeeld telt, net zoals Paspébiac, heel wat fraaie woningen. Komisch detail: de brandkranen zijn verfraaid met soldaatjes zoals Porcinet, Winnie the Pooh en andere "cartoon"helden... Twintig kilometer verderop ligt het historische en ecotoeristische plaatsje Bonaventure. In het Bioparc de Gaspésie kunt u kennismaken met de belangrijkste vertegenwoordigers van de Gaspesiaanse fauna, waaronder de kariboes, die enkel voorkomen in de toendra op de toppen van het Chic-Chocgebergte. Andere lokale attractie is het ‘Musée acadien du Quebec’, dat aan de hand van een didactische tentoonstelling de lange zwerftocht van de Acadiërs langs de westkust van de Verenigde Staten tot in Louisiana verhaalt, zonder de kleine minderheid die zich in Venezuela of Honduras kwam vestigen, te vergeten. Van eind juni tot half augustus, is zijn esplanade het decor voor gratis concerten en dansvoorstellingen.

Op weg naar de Vallei van Matapedia, de laatste van de 4 Gaspesiaanse regio's die wordt doorkruist door de Route des Navigateurs, lassen we nog 3 tussenstops in: in Maria, een van de twee Micmac-reservaten van Gaspésie, in Carleton, een andere Acadische thuisbasis, die op zijn beurt omgevormd is tot badplaats en in het hoogseizoen overspoeld wordt door toeristen, en in het dichtbeboste Miguasha. Buiten de coöperatieve vereniging die duidelijk zichtbaar is vanop de weg en een verzameling indiaanse voorwerpen presenteert, en de kerk in de vorm van een reusachtige wigwam, is er niets dat erop wijst dat we hier op Micmac-grondgebied vertoeven (hun grondgebied beperkt zich tot het oosten van de stad, aan de monding van de rivier). In feite vormt deze kerk de enige noemenswaardige bezienswaardigheid in Maria. Uiteindelijk vraagt men zich af wie nu de grootste belangstelling wekt: de indiaan of de toerist? Om meer te weten te komen over de indiaanse cultuur en tradities, moet u wachten tot in Ristigouche, een 70-tal kilometer verderop. Het Parc de Miguasha staat volledig los van de natuurreservaten, die we reeds bezocht hebben, ook al behoort het tot het netwerk van Quebecse parken. Dit park is volledig gewijd aan de geologische geschiedenis van de streek, en meer bepaald aan de vele fossielen, die hier ontdekt werden. In totaal werden hier 23 soorten vissen, 4 soorten ongewervelden, 9 plantensoorten en een 66-tal soorten kiemcellen gevonden. Tijdens een geleid bezoek kunt u even rondneuzen in de tentoonstellingszaal en de laboratoria, en kunt u op het strand meer vernemen over de verschillende opgravingstechnieken. De Route des Navigateurs dringt vervolgens het mondingsgebied van de Matapédia binnen. Een paar kilometer voorbij Pointe-à-la-Croix, waar de weg versmalt, is er duidelijk een omslag in het landschap te bespeuren. Lieftallige groene eilandjes liggen verspreid in de wateren aan weerszijden van de oever tegen de achtergrond van bosrijke heuvels. Pal tegenover het park ligt New Brunswick. Als men hier het water oversteekt, verlaat men dus Quebec. In Ristigouche leeft naast het Fort de Listuguj een andere indiaanse gemeenschap. Het gebouw herbergt een soort 'interpretatiecentrum', dat aandacht besteedt aan de levenswijze en tradities van de Micmacs. Op een interactieve manier en in het bijzijn van gidsen-animatoren, die voor de gelegenheid in typische kostuums zijn uitgedost, verneemt u meer over de levendige geschiedenis en cultuur. Op aanvraag kunt u zelfs logeren in een wigwam!

DE VALLEI

De 132 verlaat wat verder New Brunswick en vervoegt de oevers van de Saint-Laurent. Zij slingert zich verder langs de vallei en de zalmrijke Matapédiarivier. De visvangst is trouwens de grootste aantrekkingspool voor de bezoekers. Maar ook het magnifieke frisgroene landschap, dat de streek tot in Causapscal domineert, is zeer aanlokkelijk. Causapscal, dat zich midden in een dicht woud bevindt, is een sympathiek gehucht, gelegen tegen een heuvelflank op de kruising van twee rivieren (Matapédia en Causapscal). Het is bovendien een populair visserscentrum. Getuige hiervan is onder andere de historische site van Matamajaw, genesteld aan de rand van de rivier die het dorpje doorkruist. De plaatselijke "ster" is niet Richard Adams, die al twee generaties lang een grote bekende is in het vissersmilieu en van wie een beeld prijkt in het museum, maar wel de zalm. Precies omwille van deze prestigieuze vis werd dit oude vissers"kamp", of eerder select "clubje" opgericht. De inrichting heeft inderdaad meer weg van een 5-sterrenhotel dan van een bivak: overdekte veranda's, parket, een uniek uitzicht op de Matapédia, gelakt houtwerk, een indrukwekkende schouw (geschonken door een koninklijke prinses en "geleverd" uit Engeland), zilveren bestek gedekt op een acajouhoutentafel,...

Voor een zeer fortuinlijk Amerikaans publiek was een bijdrage van liefst 4.000$ een peulschil natuurlijk! Zonder het zelf goed te beseffen, gaven deze rijkelui de economische (en later demografische) ontwikkeling een nieuwe impuls. De grootste bron van inkomsten in deze streek bestaat tegenwoordig nog steeds uit dit soort zomertoerisme, dat in de winter plaats maakt voor langlauf, sneeuwscooteren en trektochten met sneeuwschoenen. In het hoogseizoen kunt u vanop een hangbrug de vissers observeren, die het voortaan moeten stellen met 'gewone' herbergen. We passeren een of twee overdekte bruggen en komen toe in agrarisch gebied. Voorbij Amqui maken de velden plaats voor uitgestrekte wouden. In de winter is deze vallei een uitgelezen skigebied. De skipistes behoren omwille van hun uitstekende sneeuwkwaliteit tot de beste van Gaspésie. Op ongeveer 15 kilometer daarvandaan ligt het belangrijkste skistation van het maritiem Quebec: het regionaal park Val-d'Irène. In de zomer valt er naast zeilen en kanovaren niet veel te beleven. De rondrit in Gaspésie, die iets meer dan 900 kilometer bedraagt, eindigt bij Saint-Joli, aan de oever van de Saint-Laurent. U kunt de Route des Navigateurs vervolgen tot in Rivière-du-Loup, in Bas-Saint-Laurent, en Quebec. Goede reis!



Laatst aangepast op woensdag, 07 april 2010 12:43