De art nouveau, ontstaan op het einde van de 19e eeuw, wilde de kunst integreren in het dagelijks leven door te breken met de ‘historische’ stijlen. Vandaar dat de architecten die deze filosofie aanhingen, aan de slag gingen met voor die tijd ongewone elementen zoals ijzerwerk, mozaïek, glaswerk en muurschilderingen. Die mengden ze in hun constructies met het traditionele hout en steen. Materialen die doorgaans beschouwd werden als ‘arm’ of alledaags, werden plotseling meesterwerken, de structuren werden ornamenten. Daarnaast brachten kromme lijnen en plantenmotieven de schoonheid van de natuur in huis binnen. De Belgische grondlegger van deze beweging was uiteraard Victor Horta (1861 - 1947), die het grootste deel van zijn werken in Brussel maakte. Andere architecten volgden hem al snel, ofwel om zich bij zijn school te voegen, ofwel om hem te beconcurreren. De art nouveau bleef dus niet stilstaan, maar evolueerde en verrijkte zich met een meer ‘geometrische’ versie. De stijl streefde steeds meer naar eenvoud, tot aan het einde van de Eerste Wereldoorlog, wanneer de art deco hem definitief van de troon stootte.