Naam:
Email:
Artikels


PDF Afdrukken E-mailadres

SPANJE: Reportage

Andalusië: Uitstapje naar Cádiz

Cádiz ligt op amper een goed uur rijden van Sevilla en leent zich uitstekend tot een uitstapje naar zee vanuit deze Zuid-Spaanse schone. De stad ligt geïsoleerd op een landengte en biedt de rust van een Andalusisch dorp en de drukte van een levendige havenstad, die men in de loop van haar lange en bewogen geschiedenis veelvuldig probeerde te veroveren. Cádiz nestelt zich aan een van de minst bekende Spaanse costas die van Huelva tot Gibraltar loopt en talrijke uitzonderlijke sites telt, waaronder het Parque Nacional de Doñana, een van de grootste en mooiste beschermde moerasgebieden ter wereld. Het park omvat dertig kilometer kustduinen en een zo goed als verlaten gehucht dat jaarlijks, met Pinksteren, zo’n vijfhonderdduizend bedevaarders en bijna evenveel nieuwsgierigen verwelkomt.

CADIZ

Cádiz werd meermaals getroffen door aardbevingen en was vaak het doelwit van piraten en bezetters. Ondanks het feit dat zijn geschiedenis teruggaat tot de Feniciërs, beschikt Cádiz dan ook over weinig historische monumenten. De stad ligt helemaal op het uiteinde van een lang schiereiland dat met een landengte aan het vasteland verbonden is. Het oude stadsgedeelte is omgeven door overblijfselen van versterkingen en verschuilt zich achter een haven. In vroegere tijden kon men de stad enkel via die haven bereiken. Het stadscentrum is een doolhof van rechte en schaduwrijke straatjes die her en der uitgeven op een pleintje waarrond vaak mooie gebouwen verrrijzen. De oudste dateren uit de 18de eeuw.

Ondanks de wirwar van steegjes loop je in de autovrije en door de oceaan begrensde stadskern nooit verloren. Het stratenplan van de stad is immers rechtlijnig en welke richting je ook uit loopt, je komt altijd uit aan water. Cádiz werd opgericht door de Feniciërs en is de oudste stad van West-Europa. Oorspronkelijk heette ze Gadir, daarna werd ze door de Romeinen omgedoopt tot Gades en nog later kreeg ze de naam Cádiz - al blijven de inwoners zichzelf Gaditanos noemen. Cádiz is al sinds mensenheugenis een haven. Eerst werden er ertsen uit de mijnen van het binnenland van de provincie richting Carthago vervoerd, daarna werd het een strategische post voor de Romeinen. Vervolgens werd de stad overgenomen door de Moren die haar handelsmogelijkheden niet benutten en haar lieten doodbloeden. Aan dat langzame verval kwam in de 16de eeuw een einde, wanneer de Spanjaarden de stad overmeesterden en er opnieuw een belangrijke havenstad van maakten. Sevilla had, na de verzanding van de Guadalquivir, immers nood aan een nieuwe toegang tot de zee. De haven van Cádiz blies de plaatselijke economie nieuw leven in en trok Fransen en Engelsen aan, die allebei grondgebied opeisten en de stad meermaals plunderden. Als je de lange laan van het moderne stadsgedeelte helemaal afloopt, betreed je het historische centrum via de mooie Puerta de Tierra.

In 1757 maakte ze deel uit van de stadswal die in het oosten verrijst. Van hieruit heb je twee mogelijkheden: westwaarts langs de kustlijn wandelen om het klassieke panorama op de stad te bewonderen (de kathedraal die boven de zee uitsteekt en een resem gekleurde huisjes) of de straatjes binnendringen en de voornaamste pleinen en kerken van de Barrio del Pópulo, de Mercado Central, het historische museum, het Oratorio de San Felipe Neri of het Gran Teatro Falla, verspreid aan weerszijden van de Calle Sacramento, verkennen. Meer noordoostwaarts wandel je, tussen de Plaza de España en de Bahía de Cádiz van de Iglesia de San Francisco naar het schitterende Museum voor Schone Kunsten Tip: als je liever flaneert dan lange tijd in de snikhete zon te stappen, kies dan voor de tweede mogelijkheid en bezoek de bezienswaardigheden langs de kust met de wagen. Af en toe las je een halte in aan de typische kijkhuisjes (van waar de handelaars destijds hun binnenvarende schepen in het oog hielden), aan de meest fotogenieke uitkijkpunten, langs de Campo del Sur (de zeelaan) en aan de oude haven van Caletta, waar een lange dijk vertrekt naar het minuscule Castillo de San Sebastian. Een bij de Gaditanos zeer geliefd strand verbindt het met een ander klein fort, het Castillo de Santa Catalina dat opgenomen is in het betonnen stadsweefsel - deze vesting is indrukwekkender maar een pak minder charmant. Het oude Cádiz telt meerdere kerken die de moeite waard zijn en enkele opmerkelijke architecturale bezienswaardigheden die je al kuierend door de straatjes ontdekt.

Zo is er het vrouwenhospitaal met zijn kapelletje versierd met een schilderij van El Greco, ingericht in een groot barok huis rond een dubbele patio in de Calle Hospital de Mujeres. De kathedraal, de Torre Tavira, de markt, het plein aan het Ayuntamiento (Plaza San Juan de Dios, tevens bekend voor de bakkerij La Marina, een plaatselijk monument), het Museum voor Schone Kunsten en, zij het in iets mindere mate, het Gran Teatro de Falla, zijn zonder twijfel de meest bezochte plekjes van de stad. We vertrekken aan de Puerta de Tierra en de aanpalende wijk met smalle stegen, de Barrio del Pópulo. Het is de enige buurt waar, ondanks de piratenaanvallen, enkele middeleeuwse gebouwen bewaard bleven. Sommige dateren van de 13de eeuw en kregen een opknapbeurt, waardoor ze aan de tand des tijds weerstonden. Aan de mooie Iglesia Santa Cruz houden bloemenverkopers een lange traditie in ere - een legende wil dat je verzoeken aan God meer kans op slagen hebben als je ze vergezelt van een bloementuiltje. Iets verderop bereiken we het plein van de Catedral Nueva, rijkelijk voorzien van terrassen en kraampjes van ambachtslui en omgeven met knappe gebouwen.

De enorme kathedraal werd opgetrokken tussen 1722 en 1853 en steekt hoog boven de daken van de wijk uit. De buurt vertoont verschillende bouwstijlen en ligt in de schaduw van de schitterende en volledig met piepkleine, goudkleurige azulejos bedekte koepel. Buiten de erediensten is de toegang tot de kathedraal betalend. Maar vanuit de deuropening word je al overdonderd door de elegante soberheid, de mahoniehouten koorstoelen afkomstig uit een kartuizerklooster van Sevilla, de veertig standbeelden en de veertien zijkapellen die de grootte van het bouwwerk verklaren. Met een ticket krijg je eveneens toegang tot het museum van religieuze voorwerpen (niet bijzonder boeiend) en de crypte waar een van de meest bekende mannen uit de streek begraven ligt: Manuel de Falla, die zijn naam gaf aan het Gran Teatro van Cádiz en aan het plein waarop het opgetrokken werd, op het einde van de Calle Sacramento, in de andere uithoek van de stad. Daartussenin palmt de Mercado Central de Plaza de las Flores, tevens de Plaza Topete genaamd, in. Oorspronkelijk stond hier een Fenicische tempel waar volgens de legende pasgeborenen geofferd werden.

Vandaag slacht men er varkens en kippen die verwerkt worden tot worst en andere plaatselijke charcuterie. Samen met fruit, groenten en vis worden ze hier te koop aangeboden. Rond de overdekte markt verkopen straatventers zonnebrillen, onvermijdelijke Andalusische waaiers en andere prullaria. Het plein is omgeven met bloemen - vandaar ook zijn naam. We bewonderen er tevens de art deco voorgevel van het postgebouw. Het personeel van deze administratieve postafdeling palmt, samen met de toeristen, de talrijke tapasbars van de buurt in. Vlakbij verrijst de Torre Tavira, een voormalige uitkijktoren (eind 18de eeuw telde de stad er zestig) die deel uitmaakte van een barok paleis. Vandaag herbergt hij twee tentoonstellingsruimtes en een camera obscura, een periscoop op het dak waar je een visuele duik in de stad maakt. De toegang is betalend, maar dat is gerechtvaardigd: je krijgt er een uitstekend overzicht van de structuur van de smalle stad met nauwe straten. Iets verderop, in de Calle Sacramento, is de façade van het Oratorio de San Felipe Neri bedekt met gedenkplaten die er, onder andere, aan herinneren dat de Cortes hier in 1812 onder Napoleontisch beleg de eerste grondwet van het land schreven. Binnen steekt het knappe barokke hoofdaltaar met verguldsels mooi af tegen de neoklassieke structuur van de blauwe, ellipsvormige zaal, bekroond met een koepel en omringd met gaanderijen.

Rechts - noordwaarts - mondt de straat uit op de uitgestrekte Plaza de la Mina met haar terrasjes, schattig uitgehouwen bankjes en Museo de Cadiz. Achter de klassieke en nogal sobere gevel, gaan volledig restylede tentoonstellingszalen schuil die het bezoek nog aangenamer maken. Je wandelt er van eeuw tot eeuw, langs Fenicische beelden en Romeinse sarcofagen tot 19de-eeuwse schilderijen via een Romeins scheepswrak beladen met amforen en het laatste werk van Murillo, dat overigens tevens de dood van de artiest betekende - hij viel van de steiger en een van zijn leerlingen werkte de muurschildering af. Als je de kans krijgt, bezoek je Cádiz best in februari want dan viert de stad tien dagen lang zijn bekende carnaval: stoeten (al dan niet gay), muziek die soms overgaat in kakofonie en braspartijen. De Semana Santa, net voor Pasen, mag dan een pak rustiger en plechtiger zijn, ze fleurt eveneens de straten van het stadscentrum op. Net als vele Andalusische steden, staat Cádiz dan helemaal in het teken van de vrome toewijding. Dat geloof verklaart ook waarom Spanje het land is met de meeste officiële vrije dagen - zeker in deze zuidelijke provincie waar de plaatselijke fiestas, heiligenvieringen en volksfeesten het toch al uitgebreide lijstje van nationale feestdagen vervoegen.

Het Parque Nacional de Doñana

Het enige nationale park van Andalusië is, samen met de Camargue en de Donaudelta, het mooiste en grootste moeras- en merengebied ter wereld. Het Parque Nacional de Doñata verdiende een plaats op de lijst van de Unesco Biosfeerreservaten. Het gebied is beschermd sinds 1967, toen deze streek zich industrieel ontplooide, de boeren hun deel opeisten en de bouwpromotoren een derde bedreiging vormden voor dit natuurlijke patrimonium. De badstad Matalascañas had al een stukje grond afgesnoept waarop een niet bepaald geslaagde stad op aangelegd werd.

Buildings en flatgebouwen verbrodden het strand en palmden de zo mooie duinen in. Het Parque Nacional de Doñana ligt op een gewezen jachtterrein en er leven tegenwoordig massa’s dieren. Het strekt zich uit over meer dan zeventigduizend hectaren, tot aan de trechtermonding van de Guadalquivir en zijn zijtakken. Water mag dan al het hoofdkenmerk van het landschap zijn, de uitzichten en de flora zijn onvoorstelbaar divers, gaande van brede duinen over pijnboombossen en kurkeiken tot uitgestrekte zandvlaktes, heide, talloze meren en moerassen waarvan het niveau in de winter en de lente stijgt. Dit ecosysteem herbergt talrijke vogelsoorten (trekvogels en permanente bewoners): in totaal heeft men er al meer dan tweehonderdvijftig soorten geteld. En dan zijn er nog everzwijnen, herten, otters, mangoesten en lynxen. Helaas betreft het nachtlynxen, die je maar zelden overdag kan observeren, en zijn ze met uitsterving bedreigd. De toegang tot het nationaal park staat onder streng toezicht, vooral sinds de ramp van 1998, waarbij een mijnenversperring het begaf en een enorme hoeveelheid giftige stoffen de waterlopen en de ondergrondse waterbekkens vervuilden. De schade aan de fauna en flora was aanzienlijk. Men sprak indertijd van vier keer zoveel vervuiling dan in 1989 veroorzaakt was door de Exxon Valdez. Al bij al waren de gevolgen van minder langdurige aard dan voorspeld. De twee toegangen leiden elk naar een bezoekers- en informatiecentrum: het eerste (waar tevens de administratie van het reservaat huist) bevindt zich op ongeveer vier kilometer van Matalascañas en het tweede ligt vijftien kilometer meer noordwaarts, richting El Rocio.

Je kan er inschrijven op begeleide wandelingen, vogelobservaties en 4x4-tochten, een manier om het toerisme, hoe kleinschalig ook, en de gevolgen ervan op het kwetsbare milieu, beter te begeleiden. Aan beide centra vertrekt tevens een wandelpad (van respectievelijk vijf en drieënhalve kilometer) door struiken, pijnboombosjes en moerassen. Een andere bewegwijzerde wandeling (anderhalve kilometer lang) loopt rond het meer aan het Palacio de Acebron, een voormalig jachtpaviljoen. Net als de overige gebouwen werd het ingericht tot tentoonstellingsruimte en informatiecentrum. Het park strekt zich uit tot aan de westelijke oever van de Guadalquivir. Er is geen brug die het domein verbindt met Sanlúcar de Barrameda, zowel de zeehaven van Sevilla, als de productiestad van sherry en een badstad met stranden aan de oceaan en de rivier. Maar een bootje neemt voetgangers mee voor een begeleide rondvaart door het reservaat en stopt eveneens in het museum-gehucht met huisjes met strooien daken aan de afgelegen zoutpannen. De hogergelegen oude stad telt veel monumenten en manzanillafabriekjes, waar de bekende plaatselijke sherry rijpt, maar straalt minder charme uit dan Cádiz of zijn concurrent Jerez de la Frontera.

De badstad trekt ‛s weekends vooral plaatselijke gezinnen aan die zich in groten getale onder een parasol neervlijen. Iets noordelijker en op de andere oever vormt het vissershaventje Bonanza de grens met het nationaal park. Het uitzicht op de resem vissersbootjes op het strand is fotogeniek, maar verwacht geen felgekleurde huisjes zoals in sommige gidsen en brochures vermeld staat. Het plekje geniet eigenlijk vooral bekendheid omwille van een historische gebeurtenis: hier vertrokken Magellan en Christoffel Columbus, de ene voer naar de zeestraat die nu zijn naam draagt, de andere naar Amerika. Nuttig weetje: als je het nationaal park met de wagen wil doorkruisen (vanuit Cádiz via El Rocio), moet je de autosnelweg richting Sevilla nemen en vervolgens richting Huelva rijden. Je verlaat de autosnelweg en volgt de A483 richting Almonte. Door de afwezigheid van bruggen en veerponten, ben je verplicht een omweg van ongeveer tweehonderd kilometer te maken. Andere formule: een rondvaart op de Guadalquivir van in Sevilla tot in Sanlúcar de Barrameda. Je vaart gedurende een aanzienlijk deel van de cruise langs de oostelijke oever van het park.

El Rocio

De indrukwekkende Nuestra Señora del Rocio zie je van ver staan. Ze lijkt uit de moerassen met roze flamingo’s te verrijzen, achter de weides waar koeien en stieren grazen. Dit enorme, stralend witte gebouw werd opgetrokken in 1960 en verving een nogal bescheiden kerk die tweehonderd jaar eerder vernield was door een aardbeving. Die kerk herbergde de Blanca Paloma, de Virgen del Rocio, een Mariabeeld dat met Pinksteren jaarlijks een van de belangrijkste bedevaarten van Spanje op de been brengt. Meer dan honderd broederschappen (hermandades) trekken er te paard of met karren heen om de Heilige Maagd te vereren en haar door de straten van dit bizarre dorp te dragen.

Met zijn straten van aangestampte aarde en lage huizen annex houten veranda en ballustrade om de paardenteugels aan vast te binden, heeft het veel weg van een Far West stadje. De rest van het jaar ligt El Rocio er verlaten bij. De meeste huizen zijn eigendom van de broederschappen, die er enkel verblijven tijdens de Romería, die bijna een miljoen mensen naar de grens van het nationaal park lokt. Dat is dan ook niet meteen het ideale moment om het natuurpark te verkennen en om, van op de brug en de wandelweg naast het Hotel Puente del Rey, de steltlopers en andere vogels in de naburige moerassen te observeren. Het bekende Mariabeeld kan je het hele jaar door in de kerk bewonderen, maar neemt de meest uiteenlopende gedaantes aan - ga er de souvenirwinkeltjes, bars en de zaak met religieuze voorwerpen van El Rocio maar op na! Naar verluidt zou het beeld miraculeuze krachten hebben.

De oorsprong ervan is in ieder geval eerder mysterieus. Een herder zou het in de 13de eeuw ontdekt hebben, verscholen in een boomholte. Hij wou het beeld uit de boom halen om het mee te nemen naar zijn dorp, maar telkens hij dat probeerde, trok de Maagd zich als bij toverslag terug in de boom. Men bouwde er een kapelletje, dat al gauw uitgroeide tot een plaatselijk Lourdes. De oorsprong van het evenement is onmiskenbaar godsdienstig, maar lijkt al een hele tijd meer op een kermis dan op een bedevaart. De verschillende broederschappen benijden de broeders die het Mariabeeld mogen dragen en de pelgrimstocht eindigt meestal met een feest waar de alcohol rijkelijk vloeit. Dat neemt niet weg dat de Romería een hoogtepunt is van populaire devotie met een heidens tintje. Een emotioneel geladen en spectaculair gebeuren...

Laatst aangepast op maandag, 29 maart 2010 09:34