Afdrukken
Tweet

SPANJE

GRAN CANARIA, het continenteiland

Net als op Tenerife ontdek je Gran Canaria pas als je de stranden voor toeristen de rug toekeert. Het landschap op Gran Canaria is gevarieerd, vaak bergachtig en heeft op sommige plaatsen zelfs iets Grand Canyon-achtig. De Saharaanse duinen van Maspalomas, de kleine zwarte zandstranden aan de voet van steile kliffen, de pittoreske dorpen, diepe kloven begroeid met bananenplantages en de naaldbossen die tot de wolken reiken maken van Gran Canaria een paradijs voor liefhebbers van landelijk toerisme.

Een historische opfrissing

Gran Canaria zou, na Lanzarote en Fuerteventura, het derde Canarische eiland zijn dat zo’n 15 miljoen jaar geleden, ten gevolge van een vulkaanuitbarsting, uit de oceaan verrees. Na de komst van de Feniciërs en de Carthagers geraakte het eiland in de vergetelheid tot er zich, in 400 v.Chr., berbervolkeren kwamen vestigen. De oudste sporen van beschaving die op Gran Canaria zijn teruggevonden, voeren ons naar de Guanches, die ook op andere eilanden van de archipel leefden, alvorens op het einde van de 15de eeuw uitgeroeid te worden door de conquistadores. De eerste getuigenissen van de kolonisatie van Gran Canaria gaan terug tot Christoffel Colombus. In feite zou de beroemde zeevaarder aan wal zijn gegaan op La Gomera, waar een van zijn minnaressen woonde, terwijl zijn boot hersteld werd in de haven van Gran Canaria. Toch heeft Las Palmas haar mooiste historisch pand aan hem opgedragen. De Spanjaarden werden de onbetwistbare heersers van het eiland en de rest van de archipel, waar ze massaal bomen kapten om de suikerrietteelt in te voeren. Na een halve eeuw van voorspoed bracht de concurrentie van het Antilliaans suikerriet de plaatselijke economie een eerste genadeslag toe. Te meer daar Engelse, Nederlandse en Franse piraten de kusten bleven bestoken. Werkloosheid, gebrek aan diversificatie in de landbouw en schrijnende armoede dreven tal van Canariërs naar Latijns-Amerika. Andere emigratiegolven volgden tussen de 17de en de 20ste eeuw. Het eiland geraakte pas halverwege de 19de eeuw uit deze economische malaise dankzij de teelt van de schildluis (waar karmijn aan onttrokken werd), de toename van het aantal bananenplantages en de havenactiviteiten (Isabella II had in 1852 de Canarische eilanden tot vrijhandelszone verklaard).

Net als op Tenerife doken op het einde van de 19de eeuw de eerste reizigers op, voornamelijk Britten. Het massatoerisme ontwikkelde zich echter pas vanaf 1956, onder Franco, met de komst van chartervluchten. Las Palmas, sinds 1820 hoofdstad van het eiland, werd in 1927 ook hoofdstad van de westelijke Canarische eilanden. Santa Cruz op Tenerife kreeg dezelfde titel voor het oostelijke gedeelte van de archipel en verwierf het statuut van Autonome Provincie. Sindsdien is het toerisme uitgegroeid tot de belangrijkste economische pijler van Gran Canaria, dat jaarlijks 3 miljoen bezoekers verwelkomt. De havenactiviteit komt op de tweede plaats, gevolgd door de landbouw die meer gediversifieerd is dan op de andere eilanden. Ook het landschap is gevarieerder en heuvelachtiger dan op Tenerife. Het is aan deze verscheidenheid dat het eiland zijn bijnaam dankt. Wie dacht enkel overbevolkte stranden op Gran Canaria aan te treffen zal bij een bezoek aan het eiland aangenaam verrast zijn.


Identiteitskaart

• Oppervlakte: Gran Canaria heeft de vorm van een ronde kei van 1.600km2.

• Geografische en economische bijzonderheden: het eiland is bergachtig (de hoogste top is de Pico de las Nieves op 1.949m) en telt weinig wegen. Je kan gemakkelijk vijf parcours uitstippelen: het oosten, het noorden, het zuiden, het westen en het centrum. Samengevat is enkel het zuiden van Gran Canaria echt toeristisch. In het oosten hebben zich dienstverlenende bedrijven gevestigd (luchthaven, kleine fabrieken…). Het noorden is een landbouwregio. Het westen is onherbergzaam en dun bevolkt terwijl het bergachtige binnenland langzaamaan leegloopt. Naast kleine landbouw ontwikkelt zich in het centrum een vorm van ecotoerisme, toegespitst op het wandelen.

• Bevolking: ongeveer 700.000 inwoners, voornamelijk gevestigd in het noorden.

Reisroute: de mooiste plekjes op het eiland: Het toeristische zuiden

De duinen van Maspalomas, in het uiterste zuiden van het eiland, lijken wel een stukje woestijn geïmporteerd uit de Sahara. Hun vorm varieert alnaargelang de wind en de zeldzame regenbuien laten soms kleine waterplassen achter, als oases waar enkel palmbomen ontbreken. Op de duinkammen die soms tot 10 meter hoog reiken, kan je heerlijk wandelen. De duinen zelf zijn bij wet beschermd. Maar deze maatregelen hebben niet kunnen vermijden dat Maspalomas als het ware door hotels omsingeld is. Zoals aan de costas van het Spaanse vasteland, heeft de toeristische ontwikkeling ook de Canarische kusten ontsierd. In Maspalomas, Playa del Inglés en San Agustín liggen de hotelcomplexen en vakantieresidenties dicht bij elkaar. Soms bevinden ze zich zelfs een eind van de kust af en moeten de toeristen eerst via de brug over de autosnelweg en door de urbanizaciones wandelen alvorens ze het strand bereiken. Een 10 kilometer lange wandeldijk volgt de kust tussen Maspalomas en San Agustín. Tussenin ligt Playa del Aguila die vooral in de smaak valt bij surfers. De meest recente hotels vind je op de zuidwestkust. Elke bruikbare vierkante meter aan de monding van de barrancos (canyons uitgegraven door een waterloop) is er reeds ingepalmd en de stranden zijn allemaal kunstmatig aangelegd. Vlak vóór de kliffen het kustlandschap innemen, verrijst Puerto de Mogán, ongetwijfeld de meest geslaagde badplaats op de zuidkust. Het plaatsje ligt aan een marina die iets wegheeft van Port Grimaud en kent zo goed als geen hoogbouw. Jammer genoeg heeft Puerto de Mogán zelf niets authentiek te bieden en is het strand piepklein. Net als op Tenerife is het dus niet in de zuidelijke badsteden dat je de charme en diversiteit van Gran Canaria zal ontdekken. De autosnelweg houdt het vanaf Arguineguin voor bekeken en waagt zich niet aan het ontoegankelijk reliëf. Het plaatsje heeft zijn vissershaven kunnen bewaren en biedt bootpendeldiensten naar de laatste hotelzones aan: Puerto Rico, Playa Taurito en Puerto de Mogán.


Het oosten

De stranden van de vrij dorre oostkust hebben de toeristen nooit kunnen verleiden. Windsurfers die er de grote golven en wind opzoeken vormen hierop een uitzondering. Op de oostkust tref je dan ook zo goed als geen hotels aan. In tegenstelling tot de westkust is de kuststrook hier veel vlakker. Dit verklaart gedeeltelijk waarom kleine fabrieken, dienstverlenende bedrijven en de luchthaven er zich gevestigd hebben. Ze zijn via de autosnelweg verbonden met Las Palmas (in het noorden) en de badsteden in het zuiden. Er valt op de oostkust nagenoeg niets te beleven. Wil je de enkele zeldzame bezienswaardigheden in het hinterland ontdekken, dan moet je dus de autopista verlaten. Door de uitbreiding van industriezones en de luchthavenactiviteiten heeft Agüimes, net als Ingenio, een stedelijke boom gekend. Deze heeft de periferie veranderd in een slaapstad, waar bezoekers weinig verloren hebben. Nochtans bleef het oude dorp, met smalle, steile steegjes omgeven door pastelkleurige huisjes, behouden. De San Sebastián-kerk is een beschermd historisch monument. Binnenin kan je werken van Luján Pérez bewonderen. De inwoners, legarderios genoemd naar van de inheemse hagedissen die in de omgeving leven, hebben zich opnieuw op de wijnbouw toegelegd en een Erkende Herkomstbenaming verkregen. Vanuit het dorp vertrekt een very scenic way die de Barranco de Guayadeque en de rivierbedding volgt. Onderweg merk je enkele moderne woongrotten en een kapel die in de rotsen is uitgehouwen. Het parcours is vrij toeristisch. De meeste grotrestaurants bieden een folkloristische dansvoorstelling aan.

Op weg naar Telde rijd je door Ingenio, dat de afgelopen tien jaar aanzienlijk veranderd is. Zoals zijn naam het aangeeft (ingenio betekent suikermolen) is de geschiedenis van het plaatsje onlosmakelijk verbonden met die van de suikerontginning, een activiteit die tegenwoordig nergens nog op Gran Canaria wordt uitgeoefend. De rum van Arucas wordt vandaag van ingevoerd suikerriet uit Cuba gemaakt. De streek was oorspronkelijk bewoond door arme boeren. Maar vandaag afficheert Ingenio de look van een moderne stad. Het plaatsje leeft van zijn dienstensector en dus onrechtstreeks van het toerisme. De bezienswaardigheden van de stad concentreren zich rond de kerk, met zijn twee torens en witte koepel. Je kan er een beeld van de patroonheilige van de archipel bewonderen: de Virgen de Candelaria. Ga ook een kijkje nemen in het Museo de Piedras dat, net buiten het dorp, ondergebracht werd in een typisch Canarisch huis. Het museum is gewijd aan de kunstambacht in het algemeen en het borduurwerk in het bijzonder. Het heeft jammer genoeg meer weg van een toeristisch winkeltje dan van een museum. Gelukkig verdringen de mooie, bloemrijke binnenplaatsen en een piepkleine kapel de ontgoocheling. In de kerstperiode vindt in het museum een interessante tentoonstelling plaats met kerststallen vervaardigd door mensen uit de omgeving. Het museum is meteen ook een goed adres om borduurwerk te kopen. Elders verkopen de meeste boetieks ‘made in Taiwan’ handwerk, dat weliswaar goedkoper, maar niet origineel is. De Canarische kantwerksters zijn inmiddels schaars geworden. Hun werk is minutieus en het vlas wordt uit de streek rond Barcelona ingevoerd, hetgeen zich vertaalt in een duurdere prijs. De weg volgt het grillige reliëf van het landschap en doorkruist de diepe Barranco del Draguillo. Merk onderweg de grotten op die in de wanden zijn uitgehouwen. Eenmaal terug boven in de bergen, strekt het uitzicht zich uit tot aan de oceaan, over de met zeilen bedekte velden en de industriezones. De oostkust met zijn kiezelstranden, is gespaard gebleven van een toeristische ontwikkeling zoals in het zuiden. Bijgevolg heeft het achterland de taak om bezoekers te verleiden. Telde telt 90.000 inwoners en is een van de voornaamste attractiepolen van de oostkust. Deze voormalige hoofdstad van het eiland heeft in het historisch centrum enkele uiterlijke tekenen van haar welvaart behouden. Zo onder meer rond de San Francisco-wijk met zijn geplaveide straten, in de omgeving van de Basílica San Juán Bautista met zijn Mexicaans Christusbeeld in maïspasta en op het plein voor de Iglesia San Gregorio met zijn kleine bistro’s. In de steegjes rond San Juan staan traditionele huizen naast woonhuizen met wapenschilden. In het klein gemeentepark kan je een vrij ongewoon dierentuintje bezoeken. Terwijl de stad voornamelijk getuigen uit het koloniaal verleden bewaard heeft, zijn in de omgeving heel wat sporen van de Guanche-beschaving terug te vinden.

De Cuatro Puertas grotten halverwege tussen Ingenio en Telde, zijn uitgekapt vlakbij de top van een heuvel en vormen de beste illustratie van de voor-Spaanse woonsten. In Telde, in de Tara-wijk, werd het symbolische lemen beeldje met buitensporig dikke ledematen gevonden. Het beeldje staat afgebeeld in alle reisgidsen en op tal van postkaartjes. Het originele beeld bevindt zich in het Museo Canario van Las Palmas, maar gezien de onvermijdelijke kopieën die inde toeristenwinkels verkocht worden, zal het beeldje je vertrouwd zijn vooraleer je het museum bezoekt. Na Telde buigt de weg, ter hoogte van de ontzoutingsfabriek, af naar de snelweg. De fabriek werd in de jaren 1960 ingehuldigd en heeft een belangrijke rol gespeeld in de economische groei van het eiland. Gran Canaria heeft namelijk steeds te kampen gehad met een chronisch tekort aan zoetwater voor mens, dier en irrigatiedoeleinden. Zonder deze fabriek had het toerisme, dat vandaag belangrijker is dan de havenactiviteiten van Las Palmas en de landbouw, zich niet kunnen ontplooien. Opgelet, enorme pompen zuigen zeewater op. Zwemmen aan de Playa de Laja bijvoorbeeld, is hierdoor levensgevaarlijk.

Las Palmas

Door de ontwikkeling van haar havenactiviteit heeft Las Palmas Telde als hoofdstad van het eiland onttroond. Haar haven, Puerto de la Luz is trouwens, dankzij haar ligging voor de Afrikaanse kust, een van de belangrijkste havens van Spanje. De haven is sinds eeuwen een onvermijdelijke halte voor handelsboten die Azië of het zuiden van het continent aandoen. Ze komen er brandstof en voorraad inslaan en koopwaar laden of stockeren. Schepen uit de vier windstreken hebben er het anker uitgegooid en de Sovjetunie beschikte er, voor de val van de Berlijnse Muur, over een vaste basis en grote opslagplaatsen. Vandaag geven ze een troosteloze aanblik. Achter de vrachtschepen en de opgestapelde containers gaat een menselijk drama schuil. Sommige boten wachten nog steeds op geld om de brandstof voor een eventuele terugkeer naar het land van herkomst te betalen. Verwikkeld in een juridisch kluwen sinds de reders failliet verklaard zijn, liggen de boten te roesten langs de havendam Reina Sofia. De bemanning woont nog steeds op deze wrakken waarvan ze de onderdelen verkopen om in hun onderhoud te voorzien of genoeg geld te verzamelen om terug naar huis te keren. Aan de aanlegsteigers vertrekt de Jetfoil naar Tenerife, meren cruiseboten op doortocht aan en komen vissers hun lading, bestemd voor het Spaanse vasteland, Portugal en Oost-Europese landen, lossen. De zeehaven heeft betere tijden gekend, maar de afbrokkeling van de Sovjetunie en de concurrentie van het Suez-kanaal hebben haar activiteiten geremd. Bovendien stoppen Iraakse boten, sinds de Golfoorlog, niet meer in Puerto de la Luz. De crisis heeft zijn weerslag gehad op de werkgelegenheid. Tal van kleine bedrijven die onrechtstreeks van de havenactiviteit leefden, hebben hun deuren moeten sluiten. Dit alles neemt niet weg dat de haven een van de belangrijkste economische drijfkrachten van het eiland blijft, ook al levert het toerisme de meeste jobs. 75% van de eilandbewoners werken in de toeristische sector. Langs de westkust, de vlieghaven en de badsteden hebben zich slaapsteden ontwikkeld terwijl de dorpen in het bergachtige binnenland op alarmerende wijze leeglopen. Meer dan 450.000 inwoners leven in Las Palmas, de grootste stad van de archipel. Ze deelt haar rol van hoofdstad met Santa Cruz op Tenerife. De moderne wijken met hun grote buildings vallen meteen op. Rond het koloniaal centrum, dat aan de zee ligt, werden in de 19de eeuw weelderige boulevards aangelegd.

Het schiereiland La Isleta was, vooraleer hier het eerste toeristisch strand van het eiland werd aangelegd, de populaire thuishaven van zeelieden en dokwerkers. Vandaag loopt een autostrade parallel met de zee en vervangt een brede snelweg de ravin de Guiniguada die vroeger de stad in twee deelde. De Barrio (wijk) La Vegueta, beschermd als werelderfgoed, vormt het historisch centrum van Las Palmas, ten zuiden van de voormalige barranco die nu definitief gedempt is. Vroeger reikte de oceaan tot aan de eerste huizen, in het verlengde van de overdekte en gerenoveerde Mercado Central. De Avenida Maritima en het verkeersplein werden op de zee gewonnen. De steegjes rond de markt herbergen talrijke oude huizen, maar de mooiste bevinden zich rond de kathedraal. Een ervan is de Casa de Colón waar volgens de legende de beroemde zeevaarder de nacht doorgebracht zou hebben alvorens door te reizen. Het huis met zijn prachtige gevel en schitterende patio is omgevormd tot een museum gewijd aan de koloniale periode. Je kan er enkele fraaie maquettes van galjoenen bewonderen en de reconstructie van wat toen een kapiteinskajuit was. De Plaza del Pilar Nuevo achter de kathedraal, met een fontein en omgeven door nobele gebouwen, lijkt zo uit de koloniale tijd gegrepen. De Plaza Santa Ana, het plein voor de kathedraal, is omgeven door de Casas Consistoriales (Stadhuis), het Bisschoppelijk Paleis en de Casa del Regente. Bronzen Canarische honden waken aan de voet van de trappen. Het had niet veel gescheeld of deze beelden waren bij de heraanleg van het plein verdwenen, maar het protest van de inwoners heeft hun het leven gered. Kinderen klimmen graag op de rug van deze honden die onlangs opnieuw geschilderd werden. Voor €1,50 brengt een lift je naar het dak van de kathedraal waar je een grandioos uitzicht geniet over de omgeving. Tijdens een wandeling door de buurt, ontdek je op de schaduwrijke pleinen diverse kerken en een fontein op de Plaza del Espiritu Santo. Het Canarisch Museum biedt een historisch intermezzo met zalen die voornamelijk gewijd zijn aan de Guanches en archeologische opgravingen op Gran Canaria. De Santo Domingo verrijst op een mooi kerkplein met stenen banken. Een prachtige sterrenhemel met verguld lijstwerk doet dienst als plafond. Net als in San Agustín, vlakbij het gerechtsgebouw, is het ‘in’ om in de Santo Domongo-kerk te trouwen. Tijdens de Semana Santa vinden hier spectaculaire processies plaats. In een Calle de los Balcones bevindt zich het Centro Atlàntico de Arte Moderno waarvan het avantgardistisch interieur sterk contrasteert met de neoklassieke gevel. De Triana-wijk strekt zich ten noorden van de Avenida Juan de Quesado uit. Je treft er het Estación de Guaguas (busstation) en het Pérez Galdós Theater, dat onlangs gerestaureerd werd na een brand, aan.

De Canariërs zijn hartstochtelijke muziekliefhebbers en tijdens het operaseizoen is de theaterzaal vaak volgeboekt. Het gebouw is versierd met schilderijen van Nestor aan wie de stad een museum gewijd heeft vlakbij het Parque Doramas. Links van het gebouw verrijst het voormalige Monopol Hotel. Achter de gevel, die bewaard bleef, bevindt zich nu een vrijetijdscentrum. De cafés en bioscopen worden vooral bezocht door jongeren die er, net als op het Hurtado de Mendoza-plein, tot 2 à 3u ’s nachts rondhangen. Achter het plein strekt zich een ander groot plein uit dat gedomineerd wordt door het voormalige San Francisco-klooster en een buste van Colón naar wie het plein genoemd is. Iets verderop (Plaza Cairasco) palmen caféterrasjes de plaats in voor het modernistisch gebouw van het ‛Literair Kabinet’ en andere mooie 19de-eeuwse panden waarvan de meeste verbouwd zijn tot hotels. Vlakbij start de Calle Mayor de Triana, de voornaamste winkelwandelstraat van de stad. De winkels zijn er tussen 13u en 16u gesloten voor de siësta. Ook Canariërs verkiezen de sfeer van de kleine winkeltjes boven die van de grootwarenhuizen. De Calle Mayor geeft uit op het Parque San Telmo dat het vermelden waard is omwille van twee bijzonderheden: de Ermita de San Bernardo met zijn talrijke ex-voto’s aan het plafond en een modernistische kiosk die door een bistro ingepalmd is. De eettent bevindt zich tegenover het zeer klassieke gebouw van de havenmeester. Elke vrijdagavond geeft het gemeentelijk orkest een gratis concert op het plein dat vroeger aan de vissershaven lag (dit verklaart de aanwezigheid van een kleine zeemanskapel). We doorkruisen de Tomas Moraleswijk en bereiken het luxehotel Santa Catalina. Tenzij je over een ruim budget beschikt om hier, net als het Spaans koningspaar of andere beroemdheden, te overnachten, kan je toch even van de luxe proeven en een theetje drinken in de schaduw van de arcaden in de tuin. Tomas Morales is de studentenwijk bij uitstek, maar heeft verder weinig toeristische waarde. We kiezen eerder voor de Ciudad Jardin, ontstaan in de 19de eeuw onder invloed van de Britten (vroeger heette ze trouwens ‛de wijk van Engelse hotels’). Ze omvat het Parque Doramas (en het Santa Ctalina hotel en zijn casino) en de Pueblo Canario, een soort mini Canarisch folkloristisch dorp, vol boetieks met ambachtwerk. Op en top toeristisch. Dichter bij de haven loopt de Avenida José Mesa y Lopéz met zijn grote merkwinkels en Corte Inglésfilialen.

Voorbij de Plaza de España is de rambla minder elitair. Steegjes dalen af naar de zee en de Playa de las Canteras, die door de Canariërs na dat van Maspalomas beschouwd wordt als het mooiste strand van het eiland. Het strand is genesteld in de landengte van La Isleta ( een 12km2 groot schiereiland dat vroeger, net als de Mont st-Michel bij hoogtij geïsoleerd werd) dat een dertigtal jaar geleden het gros aan toeristische activiteiten op Gran Canaria herbergde. Maar het strand geraakte in verval en verwierf een kwalijke reputatie. De playa dankt haar huidige rehabilitatie aan burgemeester Soria die een zeepromenade liet aanleggen en opdracht gaf tot de bouw van het stoutmoedige auditorium Kraus dat even omstreden is als de kunstenaar die er zijn naam aan gegeven heeft. De concertzaal kijkt via een enorme glazen wand uit over de zee, spectaculair maar weinig functioneel. De Canariërs hebben een uitgesproken voorkeur voor het Teatro Pérez Galdós omdat de akoestiek daar veel beter zou zijn. Net als in Cannes staan in de straatstenen, voor het Festivalpaleis, de voetafdrukken van beroemdheden vereeuwigd, maar het zal nog jaren duren en er zullen nog heel wat vedetten moeten passeren alvorens het plein met dat van Los Angeles kan rivaliseren. In de haven is in het voormalige pakhuis van de Engelsen, waarvan men de gevel heeft bewaard van de technologie ondergebracht. Er tegenover staan nog enkele banken, bomen en aangename terrassen waar de geest van Lolita Bluma, die hier in een caravan omringd door een horde katten leefde, nog zweeft. Deze kokette, zwaar opgemaakte vrouw was door haar rijke familie verworpen en overleefde dankzij de vrijgevigheid van toeristen. Een lokale legende die een tiental jaar geleden overleed.


Rond Las Palmas

De weg die vanuit Las Palmas naar het binnenland voert, doorkruist eerst Tafira Baja, een residentiële buitenwijk. Hier bevinden zich de universiteit van Gran Canaria en de botanische tuinen. Deze zijn gedeeltelijk aangelegd op de steile wand van de barranco en bevatten een mooi staaltje van Canarische flora soorten. Gegoede families hebben zich vooral hogerop gevestigd, in Tafira Alta, te midden van een heuvelachtige omgeving van groene en bloemrijke heuvels. Je waant je hier aan de Amalfitaanse kust: mooie honderdjarige huizen en villa’s zijn omgeven door tuinen die tot tegen de heuvelflanken oplopen. Hoewel de regio nog steeds de Vino del Monte, een muskaatachtige wijn, produceert, zijn de wijngaarden hier schaarser. De hoge levensstandaard in Tafira Alta maakt er het meest elitaire plaatsje van het eiland van. Meer dan een eeuw geleden, nog voor het heliotropisme en de mode om vakanties aan zee door te brengen, opdook, kwamen de meest gefortuneerden hier tijdens de zomermaanden een frisse neus halen in hun buitenverblijf. Ook rijke Britten lieten hier prachtige woonhuizen optrekken. Deze pareltjes zijn herkenbaar aan hun Liberty-stijl. Om de charme van het landschap ten volle te appreciëren, moet je naar de uitzichttoren die de Caldera de Bandama, een krater met een diameter van 1 kilometer en een diepte van 200 meter, domineert. Van op 600 meter hoogte kijk je uit over het oudste golfterrein van Gran Canaria, aangelegd door Engelsen aan het begin van vorige eeuw. In het weekend is Santa Brigida, iets verderop, een halte waard. Landbouwers komen dan hun fruit, groenten en bloemen verkopen op het marktplein. Een bezoek aan het Casa Museo Cho’Zacarias in Vega de San Mateo loont daarentegen niet echt de moeite. Dit hotel-restaurant beweert de bezoekers een museum van het Canarisch agrarisch leven te bieden, maar de tentoonstelling van gereedschap en namaak Canarische woonhuizen dient een louter commercieel doel. De veemarkt en de medicinale plantenmarkt vergasten je dan weer op een geurige en luidruchtige sfeer. Eenmaal voorbij Vega de San Mateo betreden we het centrum van het eiland. De wegen volgen er de grillen van het reliëf tot hoog in de wolken. Het landschap verandert: de terrasvormige velden rond het witte dorp Las Lagunetas maken geleidelijk aan plaats voor de Pinos de Gáldar, een uitgestrekt dennenbos. Een paradijs voor wandelaars.

Het noorden

Na het toeristische zuiden en het droge oosten verkennen we het vochtigere, groene noorden. Velden in terrasbouw bedekken de flanken van de bergen en tussen de bananenplantages op de kustvlakte duiken hier en daar dunbevolkte dorpjes op. Na Las Palmas dat zich rond zijn haven in het noordoostelijk puntje van het eiland ontwikkeld heeft en na Telde, de voormalige hoofdstad, is Arucas de derde belangrijkste noordelijke stad. Ze bevindt zich wat afgelegen van de kust, in de ‘droge vallei’ die paradoxaal genoeg de meeste neerslag te verwerken krijgt. Vroeger behoorden alle bananenplantages toe aan de markiezin van Arucas. Vandaag heeft de teelt zich gediversifieerd en kan het gros van de bevolking ervan leven. Hoewel het suikerriet volledig verdwenen is, wordt hier nog steeds rum gemaakt, met uit de Antillen ingevoerde suiker. Arucas leeft met andere woorden eerder van de landbouw dan van het toerisme. De stad heeft dan ook niet zo heel veel te bieden aan bezoekers met uitzondering van haar indrukwekkende kathedraal en een belvedère (Montana de Arucas) met een uitzicht van 360̊ tot aan de oceaan en Las Isletas. De San Juan kathedraal torent boven de steegjes uit en lijkt wel een kasteel uit zwart zand dat per vergissing tussen de witte huisjes is opgetrokken. De eerste steen van dit gebouw met gotische allures werd in 1909 gelegd. Bij gebrek aan voldoende steenhouwers, werd het gebouw pas recentelijk afgewerkt. Een ambachtsman wijdde er zijn hele leven aan, maar slaagde er niet in het ambitieuze werk te voltooien. De charmante pleintjes die de kathedraal omgeven, de mooie koloniale huizen en Canarische woonhuizen zonder balkons waarvan de hoeken versierd zijn met grote basalten gehouwen stenen vormen een knap geheel.

Een toeristisch treintje (Platano Express) vertrekt aan de kathedraal en voert de bezoekers naar de belvedère en een plantage, maar is niet meteen een aanrader. Buiten de stranden van Las Palmas heeft het noorden zich, evenmin als het oosten of het westen, opengesteld voor het toerisme. Wellicht omdat het klimaat er minder zacht is dan in het zuiden en omdat de landbouw volstaat voor het levensonderhoud van de bewoners. De kustweg loopt bijgevolg langs kleine keienstranden waar enkel lokale surfers zich komen uitleven. De weg moet af en toe barrancos overbruggen. Na de Puente da Silva (die alle records breekt qua zelfmoorden) klimt de weg en volgt ze de rotsachtige kust. De weg slingert door Santa María de Guía, een voormalige wijk van Gáldar die nu een stadje op zich is. Het historisch centrum met zijn geplaveide steegjes telt nog enkele traditionele huizen en een kerk (1607) boordevol kunstwerken van Luján Pérez, ongetwijfeld de bekendste Canarische kunstenaar. De plaatselijke specialiteit is de queso de flor, een kaas op basis van koe- of geitenmelk en artisjokharten. Gáldar verrijst op de flanken van de 424 meter hoge Pico Gáldar. De Guanche-koningen leefden er in een soort paleis dat, tijdens de Spaanse veroveringen, vervangen werd door een kapel en nog later door de Santiago de los Caballeros-kerk. Bezienswaardigheden zijn de Plaza Principale, de kerk met drie schepen (Santiago de los Caballeros, 1778), het Ayuntamiento (gemeentehuis) met op een binnenplein een driehonderdjarige drakenboom en het Casa Museo Antonio Padrón (1920-1968) waarvan de schilderijen de hoofdthema’s uit de Canarische schilderkunst illustreren. In 1873 werd in het stadscentrum de Cueva Pintada ontdekt, een grot waarin prehistorische voorwerpen en beenderen werden gevonden. De muren zijn bedekt met rotsschilderingen die men nergens anders op de archipel aantreft. Het mysterie blijft en de site is niet toegankelijk voor het publiek. In het Museo Canario van Las Palmas kan je wel een reconstructie van enkele van de geometrische motieven bewonderen. Vanuit Gáldar vertrekt een kleine weg naar Puerto Sardina (6 km) en zijn zwart zandstrand. Je ontmoet er weinig toeristen. Enkele zeldzame goed ingelichte liefhebbers van visgerechten vormen hierop een uitzondering.


Het binnenland

Teror is, buiten Las Palmas, ongetwijfeld het enige plaatsje in het noorden dat meestal opgenomen is in het programma van georganiseerde uitstappen. De helft van de weg tussen Teror en Las Palmas is zelfs een heuse autostrade. De snelweg doorkruist buitenwijken die in volle expansie zijn en waar tal van families die vroeger in achtergestelde wijken van Las Palmas woonden, nu een eigen stekje hebben. In de hoofdstad vind je zelden een degelijk appartement met een slaapkamer te koop onder §90.000. Een prijs die voor heel wat Canariërs te hoog lag waardoor een sociale kloof ontstond. Tegenwoordig lijken de verschillen minder groot ook al heeft Tamaraceite veel weg van een slaapstad waarvan de flatgebouwen steeds meer terrein winnen op de plantages en wie weet ooit tot aan Teror zullen oprukken. Gelukkig is Teror beschermd door de bergen en diepe canyons. Het plaatsje dankt zijn welvaart aan de landbouw. Het historisch centrum strekt zich uit rond de majestueuze kathedraal en omliggende woningen in typisch Canarische stijl. Je kan er de Casa de la Virgen bezoeken. Families lossen elkaar af om zorg te dragen voor het beeld dat zich in de kerk bevindt en dat regelmatig in een ander kleedje gestoken wordt. Zoals elk traditioneel woonhuis is ook deze casa gebouwd rond een centrale patio, omgeven door houten balkons. De vertrekken op de eerste verdieping zijn versierd met eeuwenoud meubilair. Een waar koloniaal museum… De omgeving van Teror is even spectaculair. Je treft er nog halve rotswoningen aan en mooie boerderijen tegen de flanken van de barrancos.

De westkust

De kustweg tussen noord en west eindigt in Agaete. Vervolgens bereik je via een hele reeks haarspeldbochten halverwege San Nicolás de Tolentino. Maar meer nog dan Agaete verdient Puerto de las Nieves een omweg. In dit kleine havenstadje vertrekt de veerboot naar Tenerife en tref je enkele sympathieke visrestaurants aan. Verder vind je er een mooi zwart zandstrand en een natuurlijke bezienswaardigheid, de Dedo de dios, een geërodeerde rots die als een vinger Gods naar de hemel priemt. Het uitzicht over het landschap en de duizelingwekkende loodrechte hellingen is ronduit prachtig en veelbelovend voor de rest van het parcours. Hou onderweg even halt aan de enige belvedère op dit stukje kustweg, de Mirador del Balcon. Vooral de moeite waard na 15u, als de zon schaduwen aftekent op de in een warme gloed gehulde kliffen. Na een afdaling bereik je het verlaten strand van El Risco waar enkele huizen zich gesetteld hebben in een droge barranco. Tijdens een halte kan je er geitenkaas kopen. Vervolgens dringt de weg het gebergte binnen en bereik je na een parcours vol bochten en ravijnen San Nicolás de Tolentino. De stad ligt in een landbouwvallei. Witte zeilen doen dienst als serres en steken af tegen het dorre landschap. Tot in de jaren 1950 bezat een handvol landeigenaars alle grond, inclusief de mensen die hem bewerkten. Ze konden, naar het schijnt, aanspraak maken op de kinderen uit heel de regio. Het plaatsje is lang geïsoleerd gebleven en gebruikte, voor er sprake was van een weg, de boot om handel te drijven. Aldea is niet meer dan een gehucht met een lang strand en een schitterend uitzicht op de kliffen. In de verte zie je, achter de bergen, de Roque del Nublo uitsteken. Het centrum van het eiland ligt vlakbij. In vogelvlucht althans. De rest van de weg tot in Mogán leidt langs steile wanden met grotten. De bergen worden opnieuw aangeplant dankzij de vrijwillige hulp van Canariërs en plaatselijke scouts. Mogán, het laatste dorpje op de westelijke route, tracht toeristen uit de nabijgelegen badsteden te lokken met enkele lompe bezienswaardigheden als een naaimachine, een tafel en twee stoelen, een waterkoker en andere levensgrote voorwerpen die neergeplant zijn vlakbij de molen. De inwoners die tot voor kort nog van de teelt van papaja’s en sinaasappels leefden, leggen zich steeds meer toe op het toerisme.


Het centrum

De hoogste bergen van Gran Canaria verrijzen in het centrum. De regio telt verder heel wat monolieten, overblijfselen van vulkaankegels die wonderwel de erosie van water en wind hebben weerstaan. Men teelt hier graangewassen die als basis dienen voor de gofio, een meel van geroosterde granen, dat gebruikt wordt om sausen aan te dikken en amandelnoga te bereiden. Naarmate we de Caldera naderen, wordt het landschap dorrer. Ter hoogte van de bergpas Cruz de Tejada verwelkomen restaurants en souvenirwinkels toeristen op doorreis. Minder druk is de uitkijktoren van de Pinos de Gáldar. Hoewel de assen van deze vulkaan nog rood gloeien, is de berg al eeuwenlang niet meer actief. Huizen en religieuze gebouwen uit de omgeving werden in lavasteen van deze vulkaan opgetrokken. Voorbij de bergpas strekt zich het Parque Arquéologico del Bentayga uit. Dit park omvat de Caldera, de Roque Bentayga (1.404m), grotten (waaronder de Cueva del Rey) en wandelpaden met indrukwekkende vergezichten. De meeste zijn ‘caminos reales’ en volgen paden die vroeger door de Guanches gebruikt werden. Verscheidene operators bieden begeleide rondleidingen aan op deze historische paden. In de omgeving verrijst een andere monoliet, de Roque Nublo (1.817m) die je herkent van op de postkaartjes, en de Pico de las Nieves (bereikbaar vanuit Ayacata), de hoogste top van het eiland (1.949m). Militairen hebben er twee bolvormige antennes neergezet. Sindsdien wordt de top ‘Los Pechos’ (de borsten) genoemd. Enkele dorpen hebben zich in dit mineraal decor, een plaatsje uitgehouwen.

De meeste huizen in Artenara, het hoogste dorp van de archipel (1.250m), zijn rotswoningen in grotten die reeds in de protohistorie bewoond werden. Een groot Christusbeeld wijst je de weg naar het dorp waar een steil steegje naar een kerkje leidt dat uitgekapt werd in de rotsen. Wie een origineel slaapadresje zoekt kan bij José Antonio Rodriguez kleine, landelijke troglodieten huisjes huren. De man vervaardigt bovendien heerlijke muskaatwijn voor eigen gebruik, vrienden, familie en gasten. In de Comedor La Esquina, een van de drie plaatselijke restaurants, kan je streekgerechten proeven waaronder de potaje de berro, een waterkerssoep met stukjes varkensvlees. De bienmesabe is de lokale specialiteit: het is een smeuïge crème met honing, eieren en amandelen. Een heerlijkheid die op zich al een omweg waard is. Tejeda bevindt zich op 1.000 meter hoogte en is omgeven door terrasvormige velden en boomgaarden die op de flanken van een krater groeien. Het dorp is voor een groot deel verlaten en leeft tegenwoordig meer van het toerisme dan van de landbouw. De weg die vanuit Artenara naar Tejada leidt, biedt een magnifiek uitzicht op het gehucht dat zich op een rotsige uitloper en in de schaduw van twee ‘roques’ (Noble en Bentayga) uitstrekt. Het is vooral het uitzicht op het dorp, eerder dan het dorp zelf dat de moeite is en dit verklaart wellicht waarom Tejada heel wat toeristischer is dan Artenara.

Afdalen naar het zuiden

De grillen van het reliëf laten niet toe om door de bergen naar de westkust door te trekken. Je moet met andere woorden terug de bergpas van de Cruz de Tejada beklimmen en de weg van San Bartolomeo naar het zuiden volgen. Deze route doorkruist een dennen- en kastanjebos waarvan de takken doods lijken, maar die in de maand mei ‘heropbloeien’. Doordat ze blootgesteld zijn aan klimatologische variaties zien de appelbomen, bedekt met mos, er eveneens ziek uit. Tussen de bomen door merk je af en toe grotten op die dienst doen als schaapskooi. De bodem is bedekt met driedubbele naalden (een bijzonderheid van de Canarische pinus) die rood worden naarmate ze uitdrogen en waardoor het landschap iets spookachtigs krijgt. Zodra we het bos verlaten, belanden we in een fabelachtig rotsig circus. De wanden zitten vol holtes en de geërodeerde rotsen hebben suggestieve vormen, vandaar ook de aparte namen. Zo steekt King Kong uit boven het landbouwdorpje Ayacata, gelegen in het hartje van de Fatagavallei. Sommige ‘zien’ met heel veel verbeeldingskracht zelfs een colaflesje in zijn hand. Voorbij een bocht merken we duidelijk de Risco Blanco op, een kalkmassief dat, naar het schijnt, het grootste waterreservoir van het eiland omvat. Het bevoorraadt het zuiden, maar sinds de toeristische overontwikkeling van deze streek, is zijn voorraad ontoereikend. San Bartolomeo de Tirjana geniet volop van de toeristische activiteit en de bouwwoede die de zuidelijke kuststrook verminkt heeft. Het plaatsje is het administratief centrum voor heel het zuiden, Playa de Inglés en San Agustín inbegrepen. Het toerisme heeft het plaatsje met andere woorden welvaart bijgebracht in die mate zelfs dat San Bartolomeo de Tirjana de eerste Spaanse gemeente was om profijt te trekken van taksen en andere financiële voordelen van het toerisme. Nochtans heeft San Bartolomeo de Tirjana, buiten zijn kerk, bezoekers niet zo heel veel te bieden. Opmerkelijk is het krijgshaftig beeld in dit religieus gebouw: de heilige San Bartolomeo strijdt tegen ‘heidense’ moren. Ter hoogte van Fataga zijn de toppen van de bergen door de wind afgerond. De gelijkenis met de Grand Canyon is treffend. Ondanks het dorre landschap leeft de bevolking hier van de landbouw. Of alleszins diegenen die hier gebleven zijn. Steeds meer inwoners ‘dalen’ namelijk naar de kust af om er in de hotels of andere dienstverlenende bedrijven te werken. Toeristenbussen houden een korte halte in het dorp voor een bezoek aan de winkeltjes met handwerk dat niet echt meer typisch is voor de streek. Maar de meeste toeristen verkiezen een tochtje op de rug van een kameel (iets verderop), de Mundo Aborigen die de ambitie heeft een Guanche-dorp te reconstrueren en Palmito Park, een ornithologische tuin. Zoveel is zeker: Playa de Ingles en Maspalomas bevinden zich vlakbij. Prettige reis.


Gran Canaria Praktisch

Hoe ernaartoe?

Georganiseerd reizen: zie www.reiswereldmagazine.be

Individueel

Er zijn geen rechtstreekse lijnvluchten vanuit Brussel op Gran Canaria. Iberia vliegt over Madrid of Barcelona. Er worden echter wel het hele jaar door charters ingelegd naar Gran Canaria.

Waar verblijven?

Wens je Gran Canaria te verkennen met een badplaats als uitvalsbasis, dan kan je een hotel boeken via een touroperator. Ze hebben meestal betere voorwaarden dan individuele boekers. Voor de liefhebbers van argotoerisme heeft de plaatselijke toeristische dienst een brochure samengesteld met gedetailleerde informatie en foto’s die je keuze moeten vergemakkelijken. Info op internet: www. grancanariarural.com www.returcanarias.com

Wanneer gaan?

Gran Canaria beschikt over een uiterst zacht klimaat en dit zowel ‛s winters (17-18̊C) als ‛s zomers (24-25̊C). De noordkust is iets vochtiger dan de zuidkust. In de winter kan het er regenen. Van oktober tot april kan het in de bergen heel fris zijn. Een warme trui zal dan van pas komen, zeker als je gaat trekken. Beste periode, klimatologisch en budgetair gezien: de lente.

Uurverschil

Er is een uur verschil tussen België en Gran Canaria. Als het bij ons middag is, is het op Gran Canaria 11u.

Gastronomie

Het zuiden van het eiland is het meest aangewezen om de rustieke gastronomie van Gran Canaria te proeven. Maar je vindt zowat overal (in Las Palmas, in het centrum en het noorden van het eiland) kleine restaurantjes die er niet echt aantrekkelijk uitzien, maar die een uitstekende traditionele keuken beschikken aanbieden. Gofio (maïsbloem) is een gastronomisch overblijfsel van de Guanches en diende lange tijd als basisvoedsel voor de armere families. Dat geldt ook voor de papas arrugadas, kleine aardappelen die in zeewater gekookt worden en dus vrij zout zijn. Je eet ze in de schil, liefst vergezeld van een mojo, een saus op basis van look of kruiden in verschillende kleuren en smaken. De vis- en groentensoepen zijn iets geraffineerder en worden soms als hoofdschotel opgediend. Dat is bijvoorbeeld het geval met de sopa de berros, een waterkerssoep vaak verrijkt met stukjes vlees of andere ingrediënten. Ook de stoofpotjes zijn goed vertegenwoordigd in de Canarische keuken. Zo is er de puchero canario, samengesteld uit verschillende soorten vlees die sudderen in een bouillon van streekgroenten (tomaten, uien, kikkererwten, wortelen, boontjes, maïs, aardappelen enz.). Dit alles wordt op smaak gebracht met look, olijfolie en peper. Conejo en salmojero kan beschouwd worden als hét nationaal gerecht. Het konijn marineert een nacht lang in een mengsel van olie, look, tijm en paprika en wordt tijdens het koken overgoten met wijn. Laten we ook de uitgebreide keuze aan vis, inktvis, langoesten en garnalen niet vergeten. Ze worden zowel gegrild als gefrituurd opgediend en zijn vaak vergezeld van papas arrugadas. Een niet te missen dessert is de gofionoga met amandelen en honing (turron de gofio) of queso de flor, een kaas waarin artisjokbloemen verwerkt worden, een specialiteit uit Guía. Om af te sluiten moet je ook een leche leche (of café especial) proeven: een koffie in verschillende laagjes (geconcentreerde melk, normale melk, koffie, een scheutje alcohol en een citroenschilletje).

Souvenirs

De plaatselijke ambachten worden in sommige dorpen nog druk uitgeoefend en leveren een hele resem mogelijke cadeautjes voor het thuisfront op: rosetas (typisch kantwerk), calados (ajourwerk) en pottenbakkerij (potten vervaardigd met of zonder draaischijf, maar altijd vrij duur). Wat het kant- en ajourwerk betreft: pas op voor namaak ‛made in Taiwan’. Je herkent het meteen aan de te schappelijke prijs en de middelmatige kwaliteit. Voor lekkerbekken: de plaatselijke kazen en wijnen zijn een must.

Voor meer info

Spaanse dienst voor Toerisme Koningsstraat 97 • 1000 Brussel Tel: 02 2801327 E-mail: Dit e-mailadres is beschermd tegen spambots. U heeft Javascript nodig om het te kunnen zien. Infos sur le web: www.tourspain.be www.spain.info

Laatst aangepast op woensdag, 07 april 2010 09:44