Naam:
Email:
Artikels


PDF Afdrukken E-mailadres

België: Lessines

Het armenhuis van Notre-Dame à la Rose

Iedereen kent de Hospices de Beaune in Bourgogne, maar België heeft zo zijn eigen tegenhanger: het Hôpital Notre-Dame à La Rose van Lessines is een van de laatst overblijvende, nog intacte godshuizen of Hôtels-Dieu uit de middeleeuwen. Wat meer is: het werd zelfs geklasseerd tot hoogste erfgoed van Wallonië en Europa. Met het meubilair uit verschillende periodes, de indrukwekkende collectie medisch materiaal en prachtige staaltjes religieuze kunst is dit dé plek om te ontdekken hoe men indertijd zorgde voor het welzijn van lichaam en geest - toen vaak nog beschouwd als één en hetzelfde. De remedies en instrumenten kunnen vandaag een beetje beangstigend of grappig overkomen, één ding is zeker: op deze plek, verscholen in een prachtig architecturaal complex uit de 13de eeuw, zijn er fascinerende ontdekkingen genoeg te doen…

Acht eeuwen medische en religieuze geschiedenis

Het ontstaan van de armenzorg Het Hôpital Notre-Dame à la Rose gaat terug tot 1242, het jaar waarin Alix de Rosoit, prinses en eredame van Blanche de Castille, moeder van de Heilige Lodewijk, het gasthuis opricht. We zijn in volle middeleeuwen en overal in Europa ontstaan op dat moment ‘godshuizen’, zoals het Sint-Janshospitaal in Damme en in Brugge. Dat was geen toeval: door de demografische groei in de steden ontstond het fenomeen armoede, met een heleboel bedelaars en armen die niet konden voorzien in de meest elementaire basisbehoeften. Men begon dus ‘gasthuizen’ op te richten, de voorlopers van het OCMW, dat vandaag trouwens nog altijd eigenaar is van de gebouwen van het ‘hospitaal’ van Lessines. Al waren de beweegredenen niet altijd alleen maar zuivere naastenliefde... De greep van de Kerk In de 13de-eeuwse maatschappij regeert de Kerk: zij beïnvloedt het dagelijkse leven tot in de kleinste details. Weinig verbazingwekkend dus dat de clerus betrokken raakt bij het ontstaan van de gasthuizen en regels opstelt om hun statuut te regelen. In die tijd was Lessines een van de meest welvarende steden van het graafschap Henegouwen. Arnoud IV van Oudenaarde, grote baljuw van Vlaanderen, had – voor hij kwam te overlijden tijdens een veldslag - een testament opgesteld ten voordele van de armen. Een grootse geste zou je denken, maar het kwam hem ook niet slecht uit: zo kon hij zijn ‘zonden afkopen’ en kreeg hij rechtstreeks toegang tot het paradijs. Zijn weduwe Alix de Rosoit investeerde het geld in een hospitaal voor misdeelden, dat het statuut kreeg van onafhankelijke parochie. Giften gaven recht op een aflaat van 40 dagen, en dus begon het geld toe te stromen, dankzij rijke burgers die hun zonden wilden afkopen. Al snel beschikte het hospitaal over 550 hectare grond en werd zo een van de grootste eigendommen van de streek... Niet echt ‘katholiek’…

Vrouwen die bij de kloosterzusters van Sint-Augustinus intraden, wisten dat hun leven in het teken zou staan van de zorg voor armen en zieken. Die stonden symbool voor de lijdende Christus, een symboliek die je trouwens ook terugvindt in de iconografie, vooral dan in de 17e eeuw, hoogtepunt van een stroming die Christus graag afbeeldt in zijn doodsstrijd, gekweld door vreselijke wonden. Je vindt er verschillende voorbeelden van terug, verspreid over het gebouw. Dit soort markante afbeeldingen was er uiteraard voor de zusters, om hen te herinneren aan hun dagelijkse plicht, maar ook voor de bedelaars, want die moesten goed voor ogen houden dat hun lot volledig in handen van de Almachtige lag. Patiënten werden weliswaar fysiek gesoigneerd, tussen de twee maaltijden per dag en de zalfjes en drankjes door diende ook het welzijn van de geest verzorgd. Vooraleer iemand werd opgenomen in het godshuis moest die éérst langs de kapel en de biechtstoel. Die verstrengeling van godsdienst en geneeskunde ging eeuwenlang door, tot de Verlichting de wetenschap met rasse schreden vooruit deed gaan. In de 19de eeuw kwamen hier dan ook niet langer zieke armen over de vloer, maar gewoon zieken, ook al bleven de technieken tot aan de 20e eeuw weinig efficiënt. Het verklaart meteen waarom zieken niet langer kwamen aankloppen bij dit soort hospitaal, tenzij ze echt niet meer wisten van welk hout pijlen maken. Steeds vaker kreeg dit soort instellingen immers een lugubere naam: men wist dat men er zelden levend buiten kwam. Sla er de literatuur van die tijd maar op na: Maupassant, Zola, Dickens, ...

Geleidelijk aan werd Notre-Dame à la Rose omgebouwd tot rusthuis, om niet te zeggen tot een triest sterfhuis: het gebouw had meer weg van een ruïne, met krakkemikkig meubilair, beperkte hygiëne en een onaangepaste zorgverlening. Het huis sloot in 1980, in de grootste armoede en onverschilligheid. Een tweede leven Toen het gasthuis in 1980 de deuren sloot, besliste een handjevol gepassioneerden om dit stukje erfgoed in ere te parking. In 1992 was het 750 jaar geleden dat het hospitaal werd opgericht. Dat jaar kreeg de vereniging Europese steun om de plafonds, de daken en de vloeren te renoveren. Die werken namen 3 jaar in beslag (zonder de steun had het wellicht eerder 20 jaar geduurd). Een professionele ploeg kwam ter plekke, met aan het hoofd een conservator die verliefd was geworden op de plek, Raphaël Dubruyn, moleculair bioloog van opleiding. In tussentijd werden al bergen werk verzet, maar er blijft nog heel wat te doen, zoals de restauratie van de boerderij.



Laatst aangepast op maandag, 29 maart 2010 10:20