Afdrukken
Tweet

INDONESIË: Bali

Welkom op het eiland van de glimlach

Bali mag dan zogezegd beschermd zijn door de goden, het bleef geenszins gespaard van de waanzin van de mensheid. En dat is jammer, want de Balinezen, voor het merendeel hindoes, zijn vredelievend en charmant. De bevolking leeft vaak, rechtstreeks of onrechtstreeks, van het toerisme. Maar het eiland telt ook heel wat boeren en artiesten. De hele bevolking is er diepgelovig en is aan haar stukje land gehecht. Als je tijdens een reis naar Bali de toeristische enclaves verlaat, ontdek je hun eenvoudige en tegelijkertijd complexe levenswijze waarvan het ritme bepaald wordt door de religieuze feesten en rituelen. Je wordt haast duizelig van de prachtige landschappen met rijstvelden, weelderige bergkloven, zwarte zandstranden en lavavelden waarop boten met een voorsteven in de vorm van een vis of een dolfijn de oceaan lijken toe te lachen.

Van legendes tot toerisme, tien eeuwen Balinese geschiedenis

Over het verleden van Bali is weinig geweten. De eerste schriftelijke getuigenissen dateren van de 9de eeuw en bevatten slechts enkele inscripties. De oudste geschreven teksten dateren uit de 14de eeuw en vertellen legendes, waardoor ze weinig historische geloofwaardigheid genieten. Pas na de Europese kolonisering nam onze kennis over het eiland toe. Inmiddels weten we dat Java oorspronkelijk geen invloed uitoefende op Bali. Hun geschiedenis liep pas parallel vanaf de 10de eeuw, wanneer hun koningshuizen via een huwelijk met elkaar verbonden werden. Deze band hield Java in de 14de eeuw evenwel niet tegen om zijn buureiland te veroveren en er het hindoeïsme in te voeren. Nog geen twee eeuwen later, toen de islam in opgang kwam op Java, trok een aanzienlijk aantal rijken en intellectuelen naar Bali en liet er een boeiend cultureel erfgoed achter. De heersende harmonie werd verstoord door interne twisten en een permanente machtsstrijd tussen de verschillende koninkrijken die over het vrij kleine grondgebied heersten. Ondertussen hadden de Nederlanders een nederzetting op Java gevestigd. Maar Europa stond aan de vooravond van de Napoleontische periode en van talrijke Europese oorlogen. Ook al was het lot van Nederland afhankelijk van zijn koloniën, toch gingen ze over in de handen van andere staten: Batavia (Jakarta) werd eerst Frans, dan Engels om in 1816 uiteindelijk opnieuw Nederlands grondgebied te worden. Het vaak aangevallen maar nooit echt ingepalmde Bali ontsprong de dans tot in 1846. De Nederlanders deden er drie jaar over om zich van een deel van het eiland meester te maken en nog eens negenenvijftig jaar om het volledig in te nemen. In 1906 werd Bali opgenomen bij Nederlands Indonesië, zij het met een speciaal statuut waardoor het de westerse inmenging beter de baas kon. De Tweede Wereldoorlog maakte een einde aan deze situatie: Indonesië werd bezet door Japan, vervolgens 'bevrijd’ door de geallieerden en vocht tenslotte voor zijn onafhankelijkheid (1945). De terugkeer van de Nederlanders in 1946 bracht een sterke nationalistische oppositie op de been, die er vier jaar over deed om het land definitief van het westerse juk te bevrijden. Bali, sinds 1950 een provincie van de Indonesische Republiek, bleef evenmin gespaard van de nodige tegenslagen: de ineenstorting van de economie bracht het eiland al evenveel schade toe als de vulkaanuitbarsting van 1963 en een mislukte staatsgreep opende de jacht op de communisten, met een reeks bloedbladen tot gevolg. Suharto volgde Sukarno op, installeerde een Nieuwe Orde en stimuleerde de ontwikkeling van de economie, waaronder het toerisme. Hij opende een internationale luchthaven, voerde een toeristisch beleid op basis van het advies van Europese consultants... en liet Nusa Dua optrekken.


Bali begrijpen

Gedurende lange tijd was Bali begrijpen, tot de cultuur doordringen en de charmes, glimlach en talenten van de bevolking naar waarde schatten, een zaak van een beperkt groepje ingewijden. Spies en Covarrubias, min of meer etnologische kunstenaars, behoorden tot dat kliekje. We schrijven de jaren 1930. Het westen werd zwaar getroffen door de toenmalige crisis en het Balinese toerisme stond nog in zijn kinderschoenen. Inmiddels heeft het eiland de dekolonisering overleefd, zijn de hippiejaren voorgoed voorbij, ontwikkelde Nusa Dua zich en werden her en der luxehotels opgetrokken. Is Bali zijn ziel verloren? Heeft het zijn geest verkocht en zijn tradities verloochend met de opkomst van de culturele excursies van het almachtige commerciële toerisme? Het antwoord op deze vraag deed al heel wat inkt vloeien en moet genuanceerd worden. Een eenvoudige bevestiging volstaat niet. De Balinezen hebben altijd al blijk gegeven van een groot aanpassingsvermogen en de invloed van het toerisme is niet over de hele lijn zo nefast als sommigen beweren. Toegegeven, in de straten en op de stranden van Kuta krioelt het van de jonge verkopers en bedelaars. En ja, nogal wat vissers hebben zich omgevormd tot gids voor toeristen. Neen, we ontkennen niet er veel oudjes langs de kant van de weg staan die zich voor enkele roepies laten lenen voor het inblikken van een 'authentieke’ foto. Het zijn stuk voor stuk onvermijdelijke gevolgen van het massatoerisme. De bevolking maakt gretig van de gelegenheid gebruik om makkelijk geld te verdienen op de kap van liefhebbers van zogezegd exotische foto’s en dito souvenirs. Maar probeer bij een bezoek aan Bali de eeuwige clichés te overstijgen, want in tegenstelling tot heel wat andere toeristische eilanden, heeft Bali ook (en vooral) voordeel kunnen halen uit de aanwezigheid van het toerisme. Op Bali werden de rites en tradities niet vervalst tot een bezienswaardigheid voor buitenlanders. Integendeel zelfs, dankzij het toerisme konden de cultuur, de rituelen en de kunst overleven en opnieuw in al hun pracht floreren. Dit streven naar authenticiteit zegt veel over de Balinese identiteit. We zien hen bidden en dansen, observeren hoe ze hun dagelijkse offers brengen, wonen hun (heel) talrijke ceremonies bij en voelen hoe anders we zijn. Een bevreemdende ervaring...

De Balinezen zijn spiritueler dan wij, westerlingen. Ze beschouwen hun eiland als een geschenk van de goden waar ze enkel over mogen waken. Dat is ook de reden waarom ze zo flexibel zijn ten aanzien van de verplichtingen die het gemeenschapsleven en de sociale structuren, die in harmonie zijn met de kosmos en hun religieuze overtuiging, met zich meebrengen. De schoonheid van Bali is dus niet louter een kwestie van landschappen, maar ook van spiritualiteit en menselijk contact. Als je geboeid bent door dit eiland, aarzel dan niet om het de bevolking te vertellen. Het zal hen plezieren, want ze houden oprecht van hun eiland, voelen er zich - ondanks het kastesysteem - gelukkig en willen het voor geen geld verlaten. Zou dat de reden zijn waarom ze zo hartelijk lachen en zo gastvrij zijn?

Armoede, maar geen miserie

Bali telt ongeveer drie miljoen inwoners, waarvan het merendeel hindoe is. Daarmee is het een van de dichtst bevolkte delen van Indonesië, dat, ondanks de jaarlijkse groei van zijn economie, nog steeds tot de derde wereld behoort. De economie van Bali is vooral gebaseerd op het toerisme en de landbouw. Met zijn drie oogsten per jaar vult de vruchtbare grond van het zuiden moeiteloos te rijstschuren van het land. De gronden worden nog op een ambachtelijke manier en volgens de traditionele en godsdienstige rites bewerkt. Men teelt er, zij het in mindere mate, tevens koffie, tabak en kruidnagel. Van die kruidnagel maakt men een soort tijgerbalsem en hij wordt verwerkt in de kreteks, de nationale sigaretten waarvan je de pittige geur op alle straathoeken opsnuift. Verder speelt de zoutproductie langs de kust een bijrolletje in de Balinese economie. Maar het toerisme zorgt zonder enige twijfel voor de hoofdmoot van de inkomsten en stelt heel wat mensen tewerk. Jaarlijks bezoeken zo’n miljoen buitenlanders het eiland. Hun aanwezigheid stimuleerde tevens de ontwikkeling van de plaatselijke kunst en textielproductie. Ondanks deze evolutie blijft Bali een ontwikkelingsland: het toersime is heel seizoensgebonden en slechts een deel van de bevolking plukt er de financiële vruchten van. Er heerst zowel sociale als geografische ongelijkheid en de Balinese lonen behoren tot de laagste ter wereld. Ook al heerst er geen hongersnood en is het analfabetisme bij de jeugd bijna volledig verdwenen, toch is armoede schering en inslag bij de meeste eilandbewoners. Maar ook op dit vlak beschikt Bali over een opmerkelijk karaktertrekje: armoede is hier geen synoniem voor miserie.

Veel kindjes dragen weliswaar versleten kleding, maar ze zijn zelden of nooit vuil en kijken je niet triest of smekend aan. Hun glimlach ontneemt je elke vorm van medelijden en overtuigt je van hun levensvreugde. Het leven van een doorsnee Balinees is immers getekend door zijn cultuur en verloopt op het ritme van de feesten en heilige rites waaruit hij fierheid, meegaandheid en levenswijsheid put. En dit alles zonder fanatisme of geweld. Een jaar telt er maar 210 dagen en bijna evenveel feestdagen. Die religieuze hoogdagen hebben hun mystiek bewaard en zijn allesbehalve duister of onheilspellend. Ze vormen de ideale gelegenheid om te dansen op de muziek van een gamelan, een typisch orkestje van cymbalen, gongs, fluiten en xylofonen. Je ontdekt er dus een gastvrij volk dat veel meer te koop loopt met zijn goed humeur dan met zijn armoede. Uitzondering op deze regel zijn de jongeren die in de grote toeristische centra wonen. Zij spiegelen zich aan de westerse mode, eten hamburgers en drinken cola. Op Bali tref je, ondanks de subtiele en marginale aanwezigheid van prostitutie, geen sekstoerisme aan. De Balinezen beweren dat de prostituees niet tot hun volk behoren, maar afkomstig zijn van Java. Het 'lichtzinnige’ beroep valt immers moeilijk te rijmen met een cultuur waarin het heilige zo’n grote rol speelt, waar elk gezin over een eigen altaar beschikt en men nimmer de kleine, dagelijkse offers vergeet te brengen. Trouwens, zoals onze gids zei: "We luisteren liever naar het groeien van de rijst”. Filosofisch, niet?


Bali bezoeken

Bali agricole et authentique

Bali is slechts honderdvijftig kilometer lang en negentig kilometer breed, maar de landschappen zijn er zodanig gevarieerd en de bezienswaardigheden zijn zo talrijk dat je minstens een week nodig hebt om het volledig af te reizen. Bovendien geven de bezoeken en uitstappen je slechts een oppervlakkig beeld van de werkelijke rijkdom van het eiland. Daardoor beweren heel wat reizigers die op Bali halt houden dat het niet het mooiste deel van hun rondreis door Indonesië is. Om het eiland grondiger te verkennen, moet je de tijd nemen, naar de landelijke dorpen en de rijstvelden trekken, je onder de kinderen begeven en naar de mensen glimlachen. Je wordt ongetwijfeld verliefd op dit stukje aards paradijs!

Reisroutes

De afstanden tussen de hieronder vermelde reisroutes blijven beperkt, maar door een gebrek aan wegen, vallen ze moeilijk te combineren. Om alles te zien, moet je dus op evenveel dagen als uitstappen rekenen. Nog een tip: vermijd Denpasar als je een goed beeld van Bali wil krijgen. Met uitzondering van het museum en het Art Center met zijn schilderijen, beeldhouwwerken en ambachtswerk afkomstig van alle delen van het eiland, is de hoofdstad van het eiland zeker geen aanrader. Denpasar is dichtbevolkt, luidruchtig en vervuild. Net als in alle grote steden ter wereld heerst er stress en drukte en zit het verkeer strop. Het feit dat men er ook de traditionele dagelijkse offers brengt - soms tot op de stoep, voor de deur van een winkeltje of op de vloer van een bemo (een plaatselijk busje) - compenseert geenszins. De dagelijkse ochtendmarkt loont wel de moeite. Je vindt er een uitgebreid gamma van ambachtelijke producten en bergen fruit - het ene al exotischer dan het andere. Je moet wel bestand zijn tegen een flinke portie drukte en de bijbehorende geurtjes... Ook als je enkel de weg van Nusa Dua via Kuta naar Legian volgt, zal je danig ontgoocheld huiswaarts keren: van noord naar zuid volgen hotels elkaar op in het eentonige landschap waar enkel de stranden een bezoekje waard zijn. Om de echte rijkdom van het eiland te verkennen, moet je deze toeristische zone alsook de grote steden zeker verlaten. Volg de gids!


Naar Besakih, de moedertempel van Bali

Vanuit Denpasar vertrekt een route die naar Batubulan leidt. Om 9u30 begint er een van de bekendste barong dansspektakels van het eiland. De voorstelling is honderd percent toeristisch, maar de kwaliteit is uitstekend en het decor zo goed als authentiek. Hou bij het verlaten van de opvoering en op weg naar Klungkung even halt in een beeldhouwatelier. De stenen beelden die er vervaardigd worden dienen om de talrijke familietempels te sieren en stellen goden en geesten uit de mythologische religie voor. Neem je tijd om hun ambachtelijke arbeid te bewonderen. Indrukwekkend. Klungkung, de voormalige hoofdstad van het eiland, is onze tweede halte. Dit oord heeft weinig te bieden. Ooit herbergde het het koninklijk paleis, een gebouw dat opgericht werd tijdens de 'plaatselijke Middeleeuwen’, hetgeen overeenkomt met de 18de-19de eeuw. In die periode kwam er een einde aan de hegemonie van het hindoe-boeddhisme op Java en emigreerden heel wat prinsen, priesters en kunstenaars naar Bali. Ze verkozen het ballingschap boven de onderwerping aan de islam. De komst van de eerste Nederlandse kolonisten betekende het einde van het gouden tijdperk van Klungkung: de paleizen werden platgebrand en de koninklijke familie pleegde ritueel zelfmoord om de nakende nederlaag te ontlopen. Dit verklaart waarom je tegenwoordig enkel nog de paviljoenen Bale Kerta Gosa en Bale Kambang kan bezoeken. In het eerste kozen de raja’s hun echtgenotes (pas onder de Nederlanders deed het dienst als gerechtsgebouw), het tweede wordt ook wel het drijvende paviljoen genoemd en werd gebruikt als audiëntie- en ontspanningszaal. Werp hier zeker een blik op het plafond: het is versierd met prachtige, meermaals gerestaureerde, schilderingen van marionetten. Las op weg naar Besakih een halte in Kamasan in. Dit dorp van ambachtslui is gespecialiseerd in beschilderde stoffen, met ook hier marionetten als voornaamste figuren. Men gebruikt hier nog penselen met bamboe stelen en natuurlijke kleurstoffen van ertsen.

Twintig kilometer verder bereik je Pura Besakih, de grootste en belangrijkste tempel van Bali. Hij ligt op duizend meter tegen de flank van de berg Gunung Agung en werd opgetrokken bovenop een veel ouder pre-hindoeïstisch en waarschijnlijk animistisch heiligdom in terrasvorm. Pura Besakih is vrij indrukwekkend, vooral als je het geluk hebt om er een ceremonie bij te wonen of er te vertoeven tijdens de jaarlijkse pelgrimstochten (in maart of april, bij volle maan). In de 16de eeuw was dit de officiële tempel van de koninklijke familie van Klungkung. Vandaag valt hij onder het provinciebestuur - vandaar ook dat alle Balinezen deze tempel als de moedertempel van het eiland beschouwen. De omvang van Pura Besakih nam in de loop der eeuwen alsmaar toe: het huidige gebouwencomplex telt dertig heiligdommen en altaren. Samen vormen ze een harmonieus geheel waarvan vooral de hoofdpoort opvalt. Doe geen moeite om de resem trappen te beklimmen want toeristen worden over het algemeen niet in de tempel toegelaten. Maar via een andere weg (en tal van andere trappen) kan je om de tempel heen lopen en zo toch een glimp op te vangen van wat er zich binnen afspeelt. Nogmaals: het is niet zozeer de schoonheid van het oord die overdondert, dan wel het tafereel uit het dagelijkse leven dat geënt is op het sacrale en talrijke rituelen. Hou je van ambachtswerk (en souvenirs), slenter dan langs de winkeltjes in de hellende straat die naar de tempel leidt: de prijzen zijn er (mits wat onderhandelen natuurlijk) goedkoper dan in Kuta. Als je foto’s wil nemen, hou er dan rekening mee dat Pura Besakih zich vaak in mist hult en Gunung Agung meestal opgaat in lage wolken en regen (maar parapluverhuurders wachten je op). Wie de 500 meter hoge klim niet ziet zitten kan zich voor $1 door een jonge motorrijder tot boven laten voeren. Je zal er een even hartelijke glimlach als de zijne aan overhouden... Terwijl je via Rendang en de dorpen Nongan en Saren, de weg naar Klungkung afdaalt, geniet je van het uitzicht op de rijstterrassen. Deze weinig bekende baan biedt rust en sereniteit.

De tempelroute

De tempelroute behoort tot de musts van het eiland. Om volgende haltes kan je niet heen: - In Mengwi breng je een bezoek aan Pura Taman Ayun, de op een na grootste tempel van het eiland. Hij is omringd door water en lotusbloemen en dateert uit de eerste helft van de 17de eeuw, al werd een groot deel ervan pas opgetrokken in 1937. Het plekje is heel knap - Pura Taman Ayun is zelfs een van de mooiste Balinese tempels. Als je de tijd hebt (en de tempels nog niet beu bent), hou dan vanuit Kuta of Denpasar halt in Sempidi, Lukluk en Kapal. In deze drie dorpen staan nog meer bezienswaardigheden van hetzelfde kaliber: beelden van taferelen uit het dagelijks leven of uit de mythologie, een altaar uitgehouwen uit een enorme boom en een resem in steen uitgebeitelde tronen. Vanuit Mengwi kan je twee kanten uit: ofwel trek je verder naar Bedugul en het merengebied ofwel daal je, via Tabanan met zijn Chinese winkels en prachtige rijstveldlandschappen af naar de kust en Tanah Lot (zie verder). Kies je voor het eerste, dan leidt de baan naar het noorden van het eiland. De eerste obligate halte heet Sangeh. Je bezoekt er het Apenbos waar de mythologische apen je al even gretig aanvallen als de verkopertjes. Tussen de heilige en bijna ondoordingbare bomen kan je, naast genieten van de prachtige natuur, de knappe Vishnu-tempel bezoeken. - Bedugul vormt het einde van deze reisroute. Je bevindt je nu op de oever van het Bratan-meer, in het hart van een voormalige krater. Op de rand ervan verrijst een tempel, gebouwd tussen aarde en water. Vooral bij mistig weer (hetgeen meestal het geval is), voltrekt er zich een schitterend spektakel. Het bijzondere aan Pura Ulun Danu is dat hij tot een zuiver boeddhistische gemeenschap behoort - de heersende religie op Bali is het Dharma-hindoeïsme, een mix van hindoeïsme en boeddhisme. De desbetreffende gemeenschap woont in Candi Kuning, het naburige stadje. De botanische tuin en de fruitmarkt zijn er de twee enige bezienswaardigheden. Rond het Bratan-meer ontwikkelt het toerisme zich langzaam maar zeker: het grote restaurant (met zicht op het meer, natuurlijk), de golfbaan en het luxehotel staan er al. Vissersbootjes maken rondvaarten met bezoekers en trekken waterskiërs voort...


Itinéraires

Enkele jaren geleden was Tanah Lot nog een van de belangrijkste attracties van het eiland. Deze tempel, in de 15de eeuw gebouwd op wat een klif moet zijn geweest, ligt nu nog steeds op een grote rots aan het strand die bij hoogtij omgeven is met de oceaan. Bij zonsondergang geniet je er van een grandioos spektakel. Inmiddels is het plekje helaas het slachtoffer geworden van zijn eigen succes - al blijft het een van de meest heilige sites van het eiland. De plaatselijke autoriteiten zijn begonnen met werkzaamheden en hebben een brug aangelegd, zodat je over de minuscule zeearm kan stappen. Zodoende heeft de overheid er een heus pretpark van gemaakt. Souvenirkraampjes en dranktenten tussen de parkeerplaats en het strand maken het toeristische plaatje helemaal af.

Ubud en omgeving

Hier wonen heel wat buitenlandse kunstenaars. Kunst - in de ruime zin van het woord en onder alle mogelijke vormen - ligt hier immers goed in de markt. Ubud is, net als Kuta en Legian maar dan in een heel andere stijl, een winkeldorp geworden. De nabije omgeving heeft daarentegen zijn oorspronkelijke schoonheid en rijstvelden, die in terrassen tot aan de rivier reiken, behouden. Je geniet er van een van de mooiste landschappen van het eiland. Als je individueel rondreist, blijf dan een nacht of twee in Ubud. Dat moet volstaan om de rijkdom ervan te verkennen.

Enkele ideetjes:

- een bezoek aan het Puri Saren paleis en de musea Puri Lukisan en Neka. Het eerste staat in het teken van de moderne kunst, maar omvat tevens werk van Duitse en Nederlandse kunstenaars die hier faam gemaakt hebben (Spies en Bonnet, bijvoorbeeld). Neka besteedt aandacht aan de schilderkunst en stelt zowel recente als traditionele werken tentoon. Ze vormen een prima introductie tot de kunst en de cultuur van het eiland. Na het museumbezoek kan je in Café Lotus in het centrum van Ubud, te midden van een mooie lotustuin, pauzeren. De aanpalende tempel is gewijd aan Saraswati, de godin van de wijsheid, en is een ontwerp van Gusti Nyoman Lempad, een van de bekendste hedendaagse kunstenaars van het eiland.

- een wandeling vanuit het dorp Keliki langs tal van andere kleine dorpen waar men houten bloemen etst die in de toeristische winkeltjes verkocht worden. De plaatselijke kinderen verwelkomen je, geamuseerd en nieuwsgierig. Je trekt vervolgens langs een reeks rijstvelden om uiteindelijk de kloof Ubud te bereiken. Deze wandeling duurt twee tot drie uur en je komt maar weinig schaduwplekjes tegen, voorzie dus zonnebrandcrème, veel water, stevige stapschoenen en lichte kleding. - uitstap naar de Tengalalang-vallei: deze route doorkruist immense rijstvelden op terrassen en eindigt in Pajung Kaja. Ongeveer acht kilometer vverder ertrekt een moeilijk berijdbare weg naar Taro, een van de oudste dorpen van Bali. Tenzij je over een motorfiets of een 4x4-wagen beschikt, maak je deze tocht naar Pura Puseh dus te voet. Het binnenplein en de muren van deze tempel zijn ware meesterwerken van Balinese sierkunst. Is deze wandeling wat te lang voor jou, stap dan van Pajung Kaja naar Sebatu. Dit dorp dankt naam en faam aan de reuze Garuda-beeldhouwwerken, de mythische vogels die inmiddels het embleem van de nationale luchtvaartmaatschappij zijn. Ook de uitgehouwen en kleurrijk versierde muren en deuren van de tempel Pura Desa lonen de moeite. De weg graaft zich een tunneltje door het bamboebos dat uitgeeft op de vallei. Daar verrijst Pura Tirta Gunung Kawi (niet te verwarren met Pura Gunung Kawi, in Tampaksiring). De tempel is opgedragen aan de goden van de rijst en water speelt er dan ook een hoofdrol. De bron is overigens heilig verklaard en de dorpbewoners houden er nog steeds hun rituele wassingen

- ook onder het oog van de buitenlandse bezoekers. Stel je discreet en respectvol op. Foto’s nemen zou misplaatst zijn want deze mannen en vrouwen (de baden of mandi’s zijn niet gemengd) voeren geen show op, maar zetten een eeuwenoude traditie voort die stevig verankerd is in hun dagelijks leven. De vlakbijgelegen pagode die middenin het water prijkt, mag je daarentegen wel fotograferen. Dit is het koninkrijk van de 'gouden vis’, de sacrale mascotte van de Geest van de Bron die over dit plekje waakt... Geïmproviseerde dranktenten en souvenirkraampjes verwachten je op aan de voet van de site en scheiden het authentieke van het commerciële. Beide bestaan naast elkaar zonder zich te vermengen. Sommige bezoekers vatten die grens niet en tonen jammergenoeg maar weinig respect voor de heilige plaatsen en de bevolking. Op de terugweg (tenzij je er een volledige daguitstap van maakt) kan je een bezoek brengen aan Pura Mengening en Pura Tirta Empul, nog twee sacrale bronnen. Mmaar vooral de koninklijke tombes van Pura Gunung Kawi lonen de moeite. Deze site onderscheidt zich van alle andere die je tot nu toe aangedaan hebt. De tien graven of candi’s zijn (naar het schijnt door een reus) uitgehold in de donkere flanken van een ravijn en zijn ongeveer zeven meter hoog. Het lijken wel grottempeltjes in die typische Javaanse stijl die veel voorkomt bij de rustplaatsen van de koningen: de 11de-eeuwse Airlangga-stijl. Het indrukwekkende geheel nestelt zich tussen de rijstvelden die doorkruist worden door een riviertje....

Vlakbij bevindt zich een van de voornaamste bedevaartsoorden van het eiland: Tampaksiring. met zijn heilige bronnen Tirta Empul die, naar verluidt, miraculeuze genezingen veroorzaken en helend werken. Tampaksiring is in zekere zin het Balinese Lourdes. Mannen en vrouwen komen er (in aparte bassins) baden, maar ook hier moet je je bescheiden opstellen. - een bezoekje aan de ambachtslui van Mas. Het dorp zelf heeft niet veel te bieden, maar de beeldhouwateliers en de experten van wood carving (houtsnijwerk) die zich veelal met hun materiaal buiten in de schaduw van een boom installeren, geven een goed beeld van de plaatselijke ambachten. Hun werk is een fascinerend hoogstandje van knowhow en fantasie en als je geduldig genoeg bent kan je een eenvoudig stuk hout zien evolueren tot de meest uiteenlopende siervoorwerpen: kistjes, beelden en kunstzinnig bewerkte deuren versierd met landschappen, goden of dieren. De yogi is nog een plaatselijke specialiteit: hij ontdoet je van alle zorgen en problemen - op voorwaarde dat je hem op de juiste hoogte boven het hoofd houdt... - vanuit het centrum van Ubud kan je ook te voet naar het Apenbos.

- de olifantengrot of Goa Gajah bereik je via Peliatan. Dit is een van de oudste 'monumenten’ van Bali (13de eeuw) en is uitgehouwen in een rots. Vooral de toegang is spectaculair: hij stelt een wijd open mond voor van een of ander monster uit de godsdienstige mythologie. Dit heeft niets te maken met het beeld dat deze site zijn naam verleende: Ganesh, de vierarmige olifantengod. Het beeld prijkt in het midden van de nogal duistere grot, naast fallische figuren en een centraal gelegen bassin. Een mooi geheel... - Yeh Pulu ligt vlakbij. Je kan er vanuit Goa Gajah zelfs op een uurtje te voet heen. Hoewel tota al verschillend, wordt dit plekje vaak vergeleken met Gunung Kawi, waarschijnlijk omwille van het enorme bas-reliëf dat men er begin vorige eeuw ontdekte en dat uitgehouwen is in de donkere rotsmuur. De 'kluizenaarsgrot’ lijkt op die van de koninklijke tombes...


Kintamani en de Gunung Batur

Deze reisweg duurt, of je nu uit Kuta, Sanur, Nusa Dua of Ubud komt, ongeveer een dag. Als je 's ochtendsvroeg vertrekt kom je onderweg enkele typische taferelen uit het leven van elke dag tegen: de boeren aan het werk, de 'patres’ die hun regiment eenden begeleiden, de eerste offers die aan de voet van de tempels neergelegd worden... De tempel Pura Puseh Singapadu is de eerste halte. Hij straalt niet zoveel kracht en pracht uit als de tempel van Besakih, maar vormt niettemin een mooi voorbeeld van dit genre. Hij is voorzien van schitterende muurbeeldhouwwerken (vooral die rond de toegangspoort zijn indrukwekkend). Zet je tocht verder richting Sayan en volg het bordje dat de weg naar Rumah Sayan Terrace aanwijst: na enkele minuten stappen op het pad dat links afdaalt geniet je van een grandioos uitzicht op de rijstvelden. Een must. Dit panorama heeft overigens talrijke schrijvers, etnologen en kunstenaars gelokt. Inmiddels hebben zich daar vijfsterrenbungalows aan toegevoegd. Hun ligging is natuurlijk niet toevallig en verdient een korte halte om te genieten van deze oase van rust en luxe. In het Amandari of het Kupu Kupu Barong logeren wereldsterren. Er overnachten behoort waarschijnlijk niet tot je mogelijkheden, maar je kan er wel genieten van een heerlijk fris glas kokosmelk...

De route loopt vervolgens tot in Payangan en Kintamani, maar maak eerst een omweg naar Bayung Gede, zonder twijfel het dorp dat het meest trouw gebleven is aan zijn pre-Javaans model. De tuintjes, stuk voor stuk voorzien van een traditioneel godenhuisje voor de geesten en de voorouders, zomen de ongeplaveide straatjes af. De meeste huizen zijn opgetrokken in rotan, een architecturaal eigenaardigheidje dat een omweg meer dan waard is. En dan hebben we het nog niet eens over het dagelijkse spektakel dat de straten en tempeltjes vervult van serentiteit. Pura Batur is onze volgende stop vooraleer we Kintamani bereiken. Hier vereist de op een na belangrijkste tempel (na Besakih), gevestigd in het midden van een vulkanisch meer en bovenop het uitstekende gedeelte van een oude krater. Ook hier is het uitzicht bij mistig weer haast mythisch. We bereiken de eindhalte van onze uitstap: Kintamani of de bespiegeling van de heilige vulkaan Gunung Batur (1.717 meter hoog en een van de grootste kraters ter wereld) die in de verte tussen de watten wolkjes verrijst. Aan zijn voeten strekt zich een groot meer uit. Rondom jou duiken al gauw straatverkopertjes op... Je kan er terecht in het onvermijdelijke restaurant dat - hoe origineel - een heerlijke Kintamani cocktail aanbiedt. Daarna schuif je aan voor het grote buffet. Onnodig te vermelden dat dit een uiterst toeristisch plekje is, maar dat neemt niet weg dat het uitzicht mooi is, al is dat van het Lakeview Restaurant op de terugweg, wanneer je Penelokan betreedt, nog overweldigender. Penelokan betekent overigens panorama. Hier zal men je aanraden om een ommetje te maken langs Truyan, ten westen van het Batur-meer. Dit is weliswaar een pittoresk dorp, maar de ontvangst is er allesbehalve spontaan. De dorpsbewoners kiezen resoluut partij voor het toerisme en 'verkopen’ een nogal macabere vorm van authenticiteit die niets te maken heeft met de hindoeïstische (animistische) gebruiken: de ontbinding van hun doden, die dus noch begraven noch gecremeerd worden, op een plek die enkel per boot bereikbaar is. De overtocht is, natuurlijk, betalend.

Het westen van het eiland

Het westelijk gedeelte van Bali wordt het minst bezocht. Het is één groot natuurreservaat dat zich niet zo makkelijk laat betreden. Er loopt slechts één weg om heen, de baan parallel met de kust. Je moet er wat tijd voor uittrekken, maar het traject loont de moeite, al was het maar voor de totaal andere landschappen dan op de rest van het eiland. Als je vanuit Denpasar vertrekt, volgen de rijstvelden de weides of de zee op. Daarna bereik je Negara, de hoofdplaats van Jembrana, de grootste en minst bevolkte provincie van Bali. Negara ligt op minder dan honderd kilometer van Denpasar, maar het lijkt de andere kant van de wereld wel: de stranden liggen er verlaten bij en het toerisme heeft deze streek volledig links laten liggen. Het nationaal park bestrijkt een oppervlakte van 80.000 hectaren, een ware jungle die ook het schiereiland Teluk Kelor in het noord-westen en het eiland Menjangan bedekt. Om het te betreden, heb je de toestemming van het departement voor bos- en milieubescherming in Denpasar nodig. In de omgeving van Negara kan je tussen juli en oktober een buffelwedstrijd bijwonen. De buffelwedstrijden hebben iets sacraals. De bedoeling is om de goden gunstig te stemmen opdat ze de volgende rijstoogst zouden beschermen. De buffels zijn voor de gelegenheid vrijgesteld van het werk op de velden en worden goed gevoed en opgedoft. De 'berijders’ trekken aan de staart van de dieren opdat ze zich zouden voortbewegen door de modder. De toeschouwers amuseren zich kostelijk wanneer een van die jockeys van zijn buffel valt of wanneer het dier ineens weigert om verder te lopen. Soms wordt de hele voorstelling 'binnen’ opgevoerd.Langs de zijlijn roepen en lachen kinderen en gokkers. Nog maar een Balinese ervaring... Dit spektakel bestaat al vele generaties en is ideale gelegenheid om te feesten en te gokken. De Balinezen houden overigens van kansspelen en weddenschappen en overal zie je kooien met hanen die klaar zijn voor de strijd. Ondanks het feit dat dit bij wet verboden is, zet de traditie van de hanengevechten zich voort. De buffelwedstrijden vinden meestal plaats op de tweede donderdag van de maand, maar op Bali moet je dit soort afspraken met een korreltje zout nemen. Informeer bij de dienst voor toerisme van Denpasar. Hun geüpdatete feest- en evenementenkalender brengt vast soelaas.


Het merengebied en de noordkust

Als je deelneemt aan een georganiseerde rondreis, is de kans klein dat je tot hier trekt, tenzij er een daguitstap naar Lovina Beach op het programma staat. Of je nu via Kintamani of via Bedugul en het merengebied reist, de weg is even lang. Vooral als je er via de noordoostelijke kust heen rijdt. Kies je voor de tweede mogelijkheid, dan kan je onderweg met een bemo tot aan de vulkanische meren Tamblingan en Buyan rijden. Het landschap is er indrukwekkend. Deze reisroute loopt langs Singaraja, Bali’s hoofdstad tijdens de Nederlandse bezetting en nu een levendig stadje dat op commercieel vlak in handen is van een Chinese gemeenschap (hetgeen ook de aanwezigheid van een Chinese tempel verklaart), terwijl het merendeel van de noordelijke bergdorpen bevolkt wordt door moslims. Singaraja telt meer dan 20.000 inwoners en is daarmee de op een na grootste stad (na Denpasar). Hoewel het in het verlengde gelegen Buleleng nog steeds over een internationale doorvoerhaven beschikt van waaruit men vooral koffie, rijst en vee uitvoert en de handel er een cosmopolitische stad van maakt, is Singaraja een pak rustiger en netter dan Denpasar. Je wandelt er door straten die omzoomd zijn met bomen en koloniale huizen uit de Nederlandse periode. De stad telt niet bijzonder veel bezienswaardigheden: enkel de bibliotheek van Gedong Kirtya met zijn schitterende manuscripten en de eerste schriftelijke getuigenissen van het eiland is de moeite waard.

Na Singaraja splitst de weg in oostelijke en westelijke richting. Kies je voor het tweede, dan bereik je na acht kilometer Lovina Beach. Dit lange zwarte zandstrand van vulkanische oorsprong heeft niets gemeen met de badsteden in het zuiden van Bali. De enige straat van Lovina Beach telt heel wat losmens en pensionnetjes, maar het is niet zo toeristisch als het zuiden van het eiland. Vraag is: voor hoelang nog? Er werden immers al enkele projecten voor de bouw van luxeresorts gelanceerd. De exotische stranden zijn mooi, maar niet overdonderend. De grootste troef van Lovina Beach is dat je er heerlijk kan zwemmen. Het water is ondiep en wordt van de oceaan afgeschermd door een koraalrif - een waar paradijs voor duikers! Ook niet onbelangrijk: er zwemmen regelmati dolfijnen rond... Het strand Air Sanih, ten oosten van Singaraja, trekt heel wat bezoekers aan. Stop onderweg ernaartoe even aan de Tempel van Sangsit (Pura Beji, 15de eeuw), want hij is merkelijk anders dan de overige tempels van het eiland. In het noorden zijn deze overvloediger versierd en overladen met allerhande details. De Chinese invloed is hier duidelijk zichtbaar. Je treft er geen merus, die minuscule altaren met boven elkaar geplaatste daken, maar wel gedongs, kleine afgesloten gebouwen die bewaakt worden door stenen demonen en andere fabelachtige figuren. Bezoek deze tempel bij voorkeur in april of mei, want de rituelen die er bij volle maan opgevoerd worden, zijn wel héél apart. In de omgeving kan je tevens een bezoek brengen aan twee tempels: Pura Dalem in Jagaraga, iets voorbij Sangsit, met zijn bas-reliëfs die een moderne mythologie uitbeelden aan de hand van fietsen en monsters met een menselijk gelaat en een lichaam in de vorm van een vliegtuig. De Pura Meduwe in Karang, staat vooral bekend voor zijn vrij indrukwekkende stenen beelden.

Nusa Dua en het zuidwesten van het schiereiland Badung

Nusa Dua is een enclave van het Balinese luxetoerisme. Je betreedt de stad via een grote traditionele poort die voorafgegaan wordt door twee rijen met kraampjes boordevol souvenirs en ambachtswerk (onderhandelen is er verplicht!). De enige trekpleister van Nusa Dua zijn de hotels, het ene al luxueuzer en mooier dan het andere. Het lijken wel architectuur- of landschapsmusea die een overzicht geven van traditionele tot moderne bouwkunst. Nusa Dua ligt in het oosten van het schiereiland Badung. Ten zuidwesten, na een vrij eentonige rit, verrijst nog een verrassing: de rotsachtige kust van Uluwatu (hetgeen overigens stenen hoofd betekent). Heuse kliffen steken boven de eeuwenoude tempel Pura Luhur Ulu Watu uit. Hij werd in de 16de eeuw opgetrokken door een brahmaanse priesters. Hoewel Dwijendra van Javaanse origine is, speelt hij sindsdien een hoofdrol bij de Balinese 'heiligen’. Hij had een goede neus voor het uitzoeken van een plekje voor de bouw van een tempel en beschikte over artistiek talent voor het architecturaal ontwerp ervan. Volgens de legende heeft Dwijendra zich op het einde van zijn tien levens in zijn meesterwerk te Uluwatu, teruggetrokken alvorens naar de hemel te gaan... Terwijl hij daar hoog in de wolken zweefde, rees de bodem van de aarde een tiental meter en ontstonden de bewuste kliffen (die in werkelijkheid zo’n negentig meter hoog zijn). Inmiddels onderging de tempel een aantal veranderingen en lijkt hij lang zo oud niet, maar het gebouw behield zijn prachtige in het koraal uitgehouwen hoofdingang en twee knappe beelden die over de oceaan uitstaren. Ze worden bewaakt door een bende apen (pas op voor je bril!).


Het oosten, Candi Dasa en Amlapura

Vanuit Kuta, Legian of Nusa Dua leidt de baan naar Celuk, het dorp van de edelsmeden. Elke zichzelf respecterende rondleiding houdt halt bij een van de talrijke juwelierswinkels. Ze putten hun inkomsten enkel uit het toerisme. Hou er rekening mee dat de prijzen, ondanks de aangeboden kortingen, hier hoger liggen dan elders op het eiland. Het precisiewerk dat de ambachtslui afleveren en het geduld dat ze daarvoor moeten opbrengen, is indrukwekkend. Verder heeft Celuk weinig te bieden. Vervolg je reis dus via Klungkung (zie eerder) naar Kusamba, een ingedommeld vissersdorp aan de zwarte stranden van de oostkust. De hutjes die over het strand verspreid liggen zijn minuscule zoutraffinaderijen. Om het zout te winnen en te drogen, maakt men gebruik van uitgeholde boomstronken waarin de dorpsbewonners emmers zeewater ledigen. Het is een rustig en apart plekje waar de eeuwenoude praktijken, ondanks de ontwikkeling van het toerisme, stand gehouden hebben. De vleermuizengrot Goa Lawah is onze volgende halte: een tempel geeft de toegang tot deze diepe grot aan. Naar het schijnt dringt ze tot ver in de berg door. Aan de wanden hangen duizenden vleermuizen, die bij valavond wegvliegen. Adembenemend. Voor je Candi Dasa bereikt, loopt de baan langs Pandang Bai, waar ferryboten naar Lombok vertrekken. Pandang Bai beschikt over minstens twee charmante plekjes: enkele vrij verlaten kreken die je verkent tijdens een strandwandeling en het schitterende uitzicht over de baai van op de omliggende heuvels. Aan de andere kant van de baai ligt Candi Dasa. Deze badstad met een wit zandstrand waar de kokosbomen van de Seychellen ooit jaloers op waren, is inmiddels zijn charme kwijt. De drie hoofdredenen voor deze teloorgang zijn: de bouw van losmens, bungalows en hotels, de ontginning van de koraalriffen die oorspronkelijk een natuurlijke dijk vormden en de in 1989 ondernomen poging om de schade te beperken door de aanleg van afschuwelijke betonnen golfbrekers. Met als gevolg dat het water bij hoogtij tot aan de voet van de bungalows reikt en er dus geen strookje strand overblijft. Bij laagtij zorgen de achtergebleven koralen en kalkbrokken ervoor dat je je best niet blootvoets op het strand waagt.

Aan de ene kant geniet je van een weids panorama, inclusief Nusa Penida en vier andere eilandjes, maar als je het hoofd naar rechts draait, zie je tussen Padang Bai en Candi Dasa een oliehaven. Beweren dat deze kleine badstad een verschrikking is, zou overdreven zijn. Trouwens, hoe oostelijker je trekt, hoe mooier de stranden worden. De lokale kleine hotels en losmens vormen de ideale uitvalsbasis om het noordoosten van Bali, Tenganan, Amlapura en de rest van de provincie Karangasem te verkennen. Ooit was Karangasem een voornaam prinsbisdom, nu baat de zoon van de rajah een losmen en restaurant uit in het naburige Ujung. Het familiepaleis is vandaag tot een ruïne, maar verdient desondanks een bezoekje. Tenganan ligt ver van de weg verwijderd en is eveneens een halte waard. De architectuur van dit heel oude dorp is een unicum op Bali. Het is een weerspiegeling van de ingewikkelde sociale structuren van een gemeenschap waar het pre-hindoeïsme en de endogamie nog een voorname rol spelen. De ongeveer driehonderd inwoners behoren tot de stam Bali Aga. Ze lijken, net als de Amish in de Verenigde Staten, volledig buiten de rest van de samenleving te staan. Alsof de omwalling hen afgeschermd heeft van alle invloed van buitenaf en van contacten met de rest van de beschaving. De afgelopen jaren kwam hier, mede door de aanleg van een baan, een beetje verandering in. Buitenlandse toeristen vinden, zij het slechts druppelsgewijs, hun weg naar het dorp. Dit resulteert in de opening van enkele winkeltjes met ambachtelijk vervaardigde producten, maar je treft er (nog) geen straatverkopers aan. Je kan er in alle rust door de straten kuieren. De inwoners beoefenen al eeuwenlang het animisme en leggen het kastestelsel evenals de talrijke rituelen en hindoeïstische tradities die de rest van Bali in de ban houden, naast zich neer. Ook de elders zo ingeburgerde crematies vinden hier niet plaats. De naburige volkeren bewerken de rijstvelden rond het dorp in ruil voor een deel van de oogst. Dat biedt de mensen van Tenganan voldoende vrije tijd om er nog tal van andere activiteiten op na te houden: bidden in de tempels waar stenen in plaats van godenbeelden vereerd worden, hanengevechten organiseren, kalligrafie beoefenen, musiceren, dansen, maar vooral met de hand weven volgens de dubbel-ikat-methode van geringsing. Dit is een uiterst ingewikkeld weefsel dat hen, althans volgens het animisme, beschermt. Deze stukjes stof, foulards, riemen en sjaals draagt men bij de traditionele ceremonies en moeten de deelnemers tegen de geesten van de ziekte beschermen. Aan sommige van deze meesterwerkjes wordt jaren gewerkt. Voor de kenners is zo’n unieke geringsing kopen een must op Bali. Op het eerste gezicht lijken de stoffen nogal duur, maar als je bedenkt hoeveel uren, dagen of zelfs maanden handenarbeid hiervoor nodig waren, wordt de idee aan afbieden ineens een hele foute gedachte... Onder normale omstandigheden kan je Tenganan probleemloos bezoeken, maar tijdens de viering van bepaalde evenementen, ligt dat moeilijker. Toeristen mogen immers niet alle ceremonies bijwonen, tenzij ze er via via binnengeleid worden. Een privé-gids kan hierbij een hulp zijn...

Amlapura is de volgende etappe op onze reisroute. Tot in 1963, het jaar van de vulkaanuitbarsting, heette deze plek Karangasem. Vandaag is het de hoofdplaats van een grotendeels islamitische provincie. Nergens op Bali wonen zoveel moslims, hetgeen overigens ook verklaart waarom de meeste hindoeïstische tempels vervangen zijn door moskeeën. Breng er zeker een bezoek aan het 19de-eeuwse paleis, of liever aan een deel ervan want sommige ruimtes zijn nog bewoond. Het is opgetrokken in een mengeling van typische Balinese stijl, Chinese invloeden en zelfs wat Europese elementen. Op enkele kilometers van Amlapura werden nog twee andere paleizen gebouwd. Ze waren beide omgeven door water. Het eerste, Ajung, ligt er tegenwoordig vervallen bij. Maar het tweede, meer noordelijker gelegen paleis, Tirtagangga, kleeft nog steeds aan de bergen. Tirtagangga betekent letterlijk: de gewijde wateren van de Ganges en zijn tempel herbergt heilige bronnen en met sculpturen versierde bassins waarin de rituele wassingen plaatsvinden. In Karangasem (Amlapura) vertrekt een baan naar Culik en de noordoostkust. Ze loopt tevens langs de heilige baden van Tirtagangga. Daarna daalt de weg tussen terrasvormige rijstvelden af tot in Amed, een piepklein vissersdorp waar talloze junkungs (vlerkprauwen) op het zwarte zandstrand over de heldere wateren van de oceaan uitkijken. De inwoners van Amed leven, naast de visvangst, van de winning van zeezout. De vrouwen van het dorp hanteren hiervoor nog ambachtelijke methodes: ze gieten zeewater in uitgeholde en in twee gesneden boomstronken en wachten totdat het water verdampt is en enkel het witte zouten afzetsel overblijft. Deze manier van werken is tijdrovend en weinig rendabel, maar laat toe om, samen met de inkomsten van de visvangst en een beetje landbouw, de eindjes aan elkaar te knopen. Sinds kort verbindt een weg Amed met het volgende dorp, Bunutan, waar de baan eindigt. De toegang is betalend voor niet-Balinezen. De reden? Sinds men op amper dertig meter van de kust het wrak van de in de Tweede Wereldoorlog gezonken duikboot Liberty gevonden heeft, trekt dit vergeten deel van het eiland duikers uit de vier windstreken aan. Op het einde van de mooie baai verrijzen steeds meer hotels. Het geheel straalt charme uit en doet - in tegenstelling tot in Kuta, Tuban of Legian - geen afbreuk aan de rust van het oord.

Bali uit een bepaalde hoek

Je kan Bali ook vanuit een thematische invalshoek benaderen en je reis in het teken plaatsen van de tempels, de natuur, de feesten (inclusief dans en godsdienstige vieringen) of het ambachtswerk. Dat laatste thema biedt gegarandeerd een goedgevuld programma, want elk dorp heeft zo zijn eigen specialiteit: smeden, schilderen, weven, batik vervaardigen, beeldhouwen en hout bewerken - dat kan gaan van deuren over standbeelden tot sierbloemen en -fruit of gebruiksvoorwerpen enzovoort. Wil je wat Balinese cultuur opsnuiven, weet dan dat de traditionele dansspektakels in restaurants of theaterzalen open staan voor buitenlandse bezoekers. Dat is geenszins het geval voor de crematies. De feestelijkheden waaraan je als toerist mag deelnemen zijn wel degelijk autenthieke ceremonies die dus op welbepaalde data plaatsvinden. Er zijn met andere woorden goede en slechte periodes en dat verklaart waarom er op een overlijden niet altijd meteen een crematie volgt. Wanneer iemand in een slechte periode sterft, zou dit het ritueel - en dus de ziel van de overledene - kunnen beïnvloeden. In zo’n geval wacht men een maand (of meer) met de verassing...


Rituelen

De Balinese rituelen vormen een fundamenteel onderdeel van het leven op het eiland. Laat de kans om aan zo’n plechtigheid deel te nemen zeker niet liggen! Het spektakel is mooi, ontroerend en interessant. Zelfs de meest 'eenvoudige’ processie ontsluiert het culturele en diepmenselijke karakter ervan: alle inwoners van het dorp nemen, feestelijk uitgedost, deel. De vrouwen zijn geschminkt als danseressen en sommigen raken zelfs in trance. Op hun hoofd dragen ze de fameuze fruittorens en andere offers bestemd voor de goden en geesten die in de plaatselijke tempel huizen. Maar zo’n processie is tevens een feest en biedt de ideale gelegenheid om je te laten betoveren door de stralende glimlach van de Balinezen. Bij een dergelijke optocht begrijp je beter wat hen bezielt, waar ze hun levensvreugde vandaan halen en hoe hun bijna dagelijkse rituelen verlopen...

Dansen

De dans bepaalt het levensritme van de Balinezen. Dansen is nauw verbonden met muziek en theater. Alle dansen (behalve de kechak en de trancedans sanghyang) worden begeleid door een orkestje dat bijna volledig bestaat uit percussionisten en dat de naam van het voornaamste instrument, de gamelan, draagt. Er bestaan verschillende soorten Balinese dansen. De lelong lelong is een van de meest populaire en zonder twijfel de meest gracieuze van allemaal. Hij wordt louter door vrouwen opgevoerd. Om de techniek ervan helemaal onder de knie te krijgen, moeten de danseressen jarenlang oefenen. Een echte lelong-danseres is eigenlijk een tienjarig meisje dat uitgedost is in een zodanig strak kleedje dat je je afvraagt hoe ze erin slaagt om zo elegant te bewegen. Elke beweging van de handen, de vingers, de polsen, het bovenlichaam en de voeten is berekend en nauwkeurig. Wat een behendigheid! Op het gelaat van de danseressen staat pure concentratie te lezen. De barong is een pak theatraler en beeldt een legendarische episode uit die de eeuwige strijd tussen goed en kwaad illustreert met de personages Barong en de heks Rangda - de twee enige gemaskerde figuren. Ook de kechalk valt in de smaak bij de toeristen. Het is een van de enige dansen die niet begeleid wordt door de gamelan. Men danst hem op het ritme van de onophoudelijke chak-a-chak-a-chak-kreten van de kring dansers. Ze beelden de strijd tussen het leger van de apen en dat van Rawana uit, een uittreksel uit de legende van Ramayana. Met uitzondering van de lelong-danseressen, waarvan sommige ook deelnemen aan andere opvoeringen, zijn de meeste dansers meestal gewone mensen voor wie deze voorstellingen een vorm van vrijetijdsbesteding of bijverdienste is.


Crematie

Een Balinees beschouwt de crematie als de laatste stap in zijn leven die ingeleid wordt met een hele resem rituelen. Voor ons is het een ongewoon, verbazingwekkend, spectaculair, luidruchtig en kleurrijk evenement. Een kleine initiatie tot het concept is hier aangewezen. Sommige toeristen zien een crematie louter als een van de vele spektakels die enkel voor hen opgevoerd worden, een op en top commerciële show. Ze merken immers geen greintje verdriet tijdens zo’n crematie. Dit is een klassiek cultureel misverstand. Op Bali is de crematie een feest. Voor de Balinezen is geen enkel ritueel overigens een trieste aangelegenheid. De dood is slechts een etappe die je op een degelijke manier moet doorlopen. Vandaar dat er aan dergelijke ceremonies weken- of zelfs maandenlange voorbereidingen vooraf gaan. Tijdens deze periode wordt het lichaam van de overledene begraven, totdat de uitgelezen dag voor de crematie aanbreekt. De leden van de kaste der brahmanen vormen hier een uitzondering op: zij worden meteen verast. De dag van de verbranding wordt het stoffelijk overschot via een lange weg met vele omwegen tot aan de brandstapel gebracht. De mensenmassa lijkt zich op een compleet ongestructureerde manier voort te bewegen, waardoor de processie een eerder theatrale dan plechtige indruk maakt. En al gauw denken de toeschouwers dan dat het om een toeristische opvoering gaat... Dit ritueel is nochtans eeuwenoud en onderging in de loop der jaren nauwelijks verandering. De voorstelling is bedoeld om de geesten te misleiden, om hun oriëntatie in de war te brengen om er zo voor te zorgen dat ze niet in hun vorige verblijfplaats niet zouden rondspoken - ze vinden immers de weg niet meer terug! Voor de verbranding wordt het lichaam in een sarcofaag geplaatst. Deze heeft de vorm van een stier (voor de brahmanen), een gevleugelde leeuw (voor een satria) of een olifantvis (voor een sudra), al wordt er steeds meer gebruik gemaakt van de stier voor alle leden van de hogere kasten. De verbranding betekent meteen het einde van de ceremonie. Alles gaat in vlammen op: het lichaam, de sarcofaag en de graftoren... De optocht wordt opgeluisterd met heel wat offers, die de goden moeten paaien. Dat verklaart waarom veel vrouwen een schaal met voedsel en drank op het hoofd dragen, zonder de prachtige fruit- en bloemenpiramides te vergeten. Ze dragen hun offers voor allerhande gelegenheden naar de tempels. Je komt ze in het binnenland van het eiland vast tegen. Dat betekent dat in de buurt een ceremonie plaatsvindt, al is het niet noodzakelijk een crematie...

Laatst aangepast op maandag, 05 april 2010 17:00