Naam:
Email:
Artikels


FRANKRIJK: Uitstapje naar de Bourgogne
PDF Afdrukken E-mailadres

Dijon, regionale hoofdstad

Het oude Dijon strekt zich uit rond het Palais Ducal en je kan er de meeste stenen constructies van deze periode bewonderen. Deze buurt was tot 1477 het kloppende hart van een machtige staat die daarna in het Franse koninkrijk werd opgenomen. Het geheel oogt zeer middeleeuws met de typische dakvenstertjes, gevels met vakwerk en geplaveide steegjes die de namen van de gilden dragen. Talrijke herenhuizen vullen dit middeleeuwse erfgoed aan. Deze panden werden hoofdzakelijk in de 17de en 18de eeuw opgetrokken voor de parlementsleden. De aanwezigheid van deze ambtsadel gaf de stad een nog elegantere uitstraling. Nu is Dijon een stad van ambtenaren die hoofdzakelijk in het ziekenhuis, de administratie en de universiteit (gesticht in 1723) werken. De mosterd die de naam van de stad draagt, stelt amper een duizendtal mensen tewerk: er zijn nog maar weinig fabrieken en de grootste (de Amora-Maille-groep) is al lang geen ambachtelijk bedrijf meer. Gelukkig zijn de velden met kenmerkende gele bloemen nog niet uit het landschap verdwenen: deze bevoorraden de laatste fabrikanten en worden geëxporteerd. De mosterd van Dijon is immers geen streekproduct meer: de analogie met een beroemde witte schuimwijn is niet ver weg…

De place François Rude is een mooi vertrekpunt voor een wandeling. Dit plein noemt ook de place Bareuzai en ligt aan het begin van de verkeersvrije zone. Op het plein staat een fontein met het standbeeld van een wijnboer (de "Bareuzai") die druiven plet. In de typische huisjes met houtwerk rond het plein zijn nu vaak restaurants gehuisvest. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de wijn hier met sloten vloeit tijdens de "Fêtes du Vin". Dit plein is het vertrekpunt van de rue des Forges, aan de achterkant van het hertogelijk paleis. Veel toeristen zoeken deze straat op om er de talrijke oude huizen te bewonderen. De toeristendienst is trouwens gehuisvest in het Hôtel Chambellan (nr. 34) dat in de 15de eeuw werd gebouwd voor een rijke familie lakenhandelaars. Aan de straatkant laat de sobere gevel (zeker in vergelijking de twee naburige huizen) niet vermoeden dat het interieur werd gebouwd rond een binnenplein dat je betreedt langs een smalle doorgang. Omdat het allesbehalve veilige tijden waren, pronkten de eigenaars niet teveel met hun rijkdom aan de straatkant. Hetzelfde pand oogt zeer verschillend op het binnenplein: je ontdekt een flamboyant gotische constructie met een dubbele houten gaanderij (een van weinige die nog overblijven) en een monumentale wenteltrap die overgaat in een prachtig gewelf dat oogt als een palmboom. Aan de voet van de trap (aan de achterkant van een van de eerste treden, zie je drie gebeeldhouwde slakken ("escargots de Bourgogne"?) waarvan de betekenis nog altijd een mysterie is. Wellicht was dit een knipoogje van een bouwmeester met een voorliefde voor gastronomische hoogstandjes.

Andere interessante gebouwen van de rue des Forges zijn: de Maison Milsand (nr. 38) met een zeer mooie renaissancegevel uit 1561 en de gevels van de huizen met nummers 40 (13de-eeuws met een klassiek portiek), 52 tot 56 (15de eeuw) en 8 (renaissancestijl). Voor je het Palais ducal verkent, wandel je best even naar de place Notre-Dame (aan je linkerkant). Op het eerste gezicht oogt de Notre-Damekerk, te midden van de steegjes, niet echt indrukwekkend. Heel opvallend is de toren boven het gebouw: dit is een oorlogsbuit die Filips de Stoute in 1382 uit Kortrijk meebracht. Toen de toren aan de kerk werd toegevoegd, huisvestte het enkel de klokkenluider, Monsieur Jacqueart. Om zijn "eenzaamheid" te doorbreken schonk men hem ondanks zijn respectabele leeftijd in 1610 een "vrouw" (Jacqueline) en twee kinderen (een zoon in 1714 en een dochter in 1881) die het uur (de man), het halfuur (de vrouw) en het kwartier (de dochter) luiden. Deze functie leverden de beelden de bijnaam "familie Ding" op. De gevel in flamboyante gotiek is zeer bijzonder. Zo merk je bijvoorbeeld drie verschillende waterspuwers. Elke figuur heeft een eigen verhaal, maar het zijn geen "originele" onderdelen van de kerk. Ze vervangen andere waterspuwers die in de 12de eeuw na een opmerkelijk voorval werden vervangen: het personage dat de "gierigaard" voorstelde, viel naar verluidt op het hoofd van een woekeraar die de kerk binnenstapte om te trouwen…

Let aan de linkerkant van het gebouw op een uiltje dat zijn naam gaf aan het steegje: het werd in de steen uitgehouwen op een hoogte die voor iedereen zichtbaar was, maar valt niet echt op. Dit uiltje groeide uit tot de geluksbrenger van de bewoners van Dijon die het diertje in navolging van de toeristen strelen als ze het voorbijwandelen. In 2001 bewerkte een vandaal het beeldje met een hamer, hetgeen de hele bevolking diep choqueerde. De onmiddellijke restauratie ervan (met herstel van de eeuwenoude sleet) was een van de eerste beslissingen van de huidige burgemeester. Vandalen sloegen ook binnen toe: enkele jaren geleden sneed een "kenner" een stuk uit het wandtapijt van de hand van de Gobbelijnen (ter vervanging van het tapijt dat naar het Musée des Beaux Arts werd overgebracht) aan de muur van de ex-voto’s. Het ontvreemde stuk wandtapijt stelde o.a. de twee gebeurtenissen voor die de stad (en de kerk) ei zo na vernielden op een sinistere 11 september... Het wandtapijt verhaalt enerzijds het beleg van Dijon door Zwitserse troepen die plots de aftocht bliezen toen men de Vierge Noire door de straten droeg. Dit werd natuurlijk als een mirakel beschouwd. Anderzijds illustreert het hoe de Duitsers zich bewust waren van hun nakende nederlaag en plannen koesterden om de stad in de lucht te laten vliegen. Gelukkig ontplofte alleen het station, en ook dit "mirakel" werd toegeschreven aan de Vierge Noire. Dit houten Mariabeeld uit de 11de eeuw kreeg het zwaar te verduren tijdens de Franse Revolutie. Sindsdien draagt het altijd één van de zeven speciaal vervaardigde jurken om haar verminkingen te verbergen. De beschadigingen van de bas-reliëfs van het timpaan en de kapitelen van de zuilen aan de ingangspoort dateren uit dezelfde periode: deze vernielingen waren het werk van een overijverige burger die zo zijn steun voor de antiklerikale revolutie wou betuigen. De smalle rue de la Chouette leidt naar het Hôtel Vogüé. Onderweg wandel je voorbij een van de oudste winkels van de stad in een oud gebouw met vakwerk. Filmfans zullen het huis wellicht herkennen, want op het stenen bankje werd een scène ingeblikt van “Cyrano de Bergerac” met Gérard Depardieu. Dit pand vertoont nog een aantal andere leuke details: op het dak staan een kat en een uil en aan de dakgoot zie je houten bas-reliëfs die honden voorstellen. Het Hôtel Vogüé is nu een openbaar gebouw en je mag het binnenplein betreden. Op het blazoen boven de ingang lees je dat dit een van de herenhuizen was dat destijds eigendom was van een rijke parlementariër. Naar het voorbeeld van vele prestigieuze privé-woningen van Dijon werd het pand opgetrokken in de mooie beige en lichtroze streeksteen. Het bezit ook een soort terras boven de hoofdingang dat de verbinding was tussen de twee vleugels rond het binnenplein. Kenmerkend zijn ook de typische glimmende dakpannen, sierlijsten en bas-reliëfs van o.a. bloemen en andere planten zoals de onvermijdelijke "choux bourguignon". Het herenhuis werd begin 17de eeuw opgetrokken en is één van de oudste van Dijon.

Jaarlijks organiseert men er in juli "l’Estivade", een festival dat muziek, dans en theater combineert. De rue de la Chouette mondt uit in de rue de la Verrerie met mooie vakwerkhuizen (huisnummers 8 tot 12) en ook in de rue du Rabot en in de rue de la Liberté staan een aantal mooie panden. Rechts ben je opnieuw aangekomen bij de rue des Forges en het plantsoentje van de place des Ducs de Bourgogne met het hertogelijk paleis en de Tour Philippe-le-Bon (15de eeuw). Het hoogste punt torent 46 meter boven de begane grond uit en je moet 316 treden beklimmen om van een schitterend uitzicht op de oude stad en omstreken te genieten. Het toerismebureau verkoopt hier toegangskaartjes voor de toren, biedt rondleidingen en uitgebreide thematische brochures aan. Nu huizen in dit Paleis ducal hoofdzakelijk administratieve diensten, maar een aantal zalen zijn toegankelijk voor bezoekers en het is de thuishaven van de Musée des Beaux-Arts. Het paleis ontvouwt zich rond drie grote en totaal verschillende binnenpleinen met grote poorten die een kortere weg zijn om van de rue des Forges naar de rue de la Liberté (en omgekeerd) en van de Cour d’Honneur (centraal gelegen) naar de Cour de Flore en de Cour de Bar (het mooiste binnenplein van de drie) te wandelen. Je ziet er een oude put (naast het vertrek dat destijds de paleiskeuken was), een standbeeld van de vooraanstaande Belgische kunstenaar Claus Sutér en de monumentale escalier de Bellegarde. Deze overdekte trap werd in de 17de eeuw aan het paleis toegevoegd. Dit is ook de ingang van het Musée des Beaux-Arts dat één van de grootste en meest waardevolle collecties ter wereld bezit. Tijdens je museumbezoek kuier je door het paleis: van de keukens naar de Salle de Garde, over de graven van Filips de Stoute en Jan zonder Vrees…

De Cour d’Honneur geeft uit op de place de la Libération dat de vorm heeft van een halfrond plein voor het Palais ducal. Dit binnenplein dateert uit de 17de eeuw. In die periode werd besloten om het paleis dat sinds de dood van Karel de Stoute leeg stond, te renoveren en te transformeren. Deze veranderingen moesten de rijkdom en macht van de ambtsadel tentoonspreiden door de aanleg van een soort Koningsplein (de plannen zijn deels van de hand van de architect die het paleis van Versailles ontwierp) dat de stad een prestigieus imago moest geven. De meeste mooie herenhuizen bevinden zich in de straten die aan dit plein vertrekken. Let zeker op het Hôtel Bouhier (huisnummer 12). Aan de gevel aan de kant van het binnenplein werden zuilen toegevoegd waardoor de façade neoklassiek oogt (een stijl die zeer gegeerd was in de 18de eeuw). Kenmerkend zijn de dikke muren van de ingangspoort die een terrasvormige doorgang dragen met de conciërgewoning. Let ook op de typische "traboule" (in Lyon worden doorsteken zo genoemd) naar andere doorgangen die een min of meer geheim netwerk van steegjes vormen. Deze doorgangen brengen je naar de rue du Bourg. In deze straat werden geen herenhuizen gebouwd omdat dit destijds de buurt van de beenhouwers en het slachthuis was. De stank en de omgeving weerhielden de rijken ervan om zich hier te vestigen. Een ander mooi herenhuis is het Hôtel Legouz de Gerland met een halfrond binnenpleintje dat de replica is van de place de la République. De eigenaar van het pand was waarschijnlijk dol op theater, want boven het portiek (aan het binnenplein) staat een enorme leeuw die in zijn muil een stuk van een theaterdoek draagt dat hij opheft om het openen en sluiten van de poort niet te belemmeren. Bijna alle herenhuizen zijn privé-bezit, maar omdat ze tot het stedelijk erfgoed behoren zijn de binnenplaatsen vaak wel toegankelijk en staat de deur de hele dag open (als dit niet het geval is kan je gewoon aanbellen). Een herenhuis in de rue des Bons Enfants is nu een museum dat een collectie herbergt van meubels en zo’n 1500 schilderijen van de privé-collectie van de Mangnin, de familie die dit elegante pand begin 20ste eeuw bezat. In dezelfde buurt is het Palais de Justice ook een bezoekje waard. Blikvangers van dit justitiepaleis zijn de grote hal en zogenaamde Chambre dorée (gulden kamer) waar nu het hof van beroep zetelt.

De andere bezienswaardigheden bevinden zich net buiten het stadscentrum. Als je je wandeling zuidwaarts voortzet bereik je het mooie barokke kerkje op de hoek van de rue Sainte-Anne. In deze straat staat het gelijknamige 17de-eeuwse kerkje dat het Musée d’Art sacré (museum voor gewijde kunst) herbergt. Vlakbij kan je het Musée de la vie bourguignonne bezoeken dat gehuisvest is in het 17de-eeuwse Monastère des Bernardines. Hoewel het ensemble ietwat kitscherig oogt, is de reconstructie van de oude typische winkeltjes van Dijon geslaagd. Nu is het tijd om de meest levendige wijk van Dijon te ontdekken: de rue de la Liberté (met vele boetieks) en de place Grangier met constructies met een zeer interessante architectuur (let bijvoorbeeld op het postgebouw en een art-nouveaugebouw). Andere blikvanger hier zijn de 19de-eeuwse Halles waar drie keer per week een markt wordt gehouden. Vlakbij staan de St-Jacques-kerk (nu een theater), de in een erbarmelijke staat verkerende en gesloten St-Philibert-kerk (12de-15de eeuw) en de St-Bénigne-kathedraal. Het is alsof de romaanse hoofdingang ingewerkt is in een gevel in Bourgondische gotiek. Het interieur van de kathedraal is somber en sober, maar de crypte herbergt de ruïnes van de sarcofaag van Sint-Benignus en een van de 8 gekende "rotondes" ter wereld (een imitatie van een constructie van de 4de eeuw dat diende als graf van Christus in Jeruzalem). Puur architecturaal is de Chartreuse de Champol indrukwekkender. Het werd gebouwd als monumentale necropool voor de hertogen en werd in 1793 verwoest (de reden waarom twee graven naar het Palais ducal werden overgebracht). Jammer genoeg werden de meeste schilderijen en beeldhouwwerken van de hand van kunstenaars van heel Europa verwoest en doken ze op in musea over de hele wereld (Musées des Beaux-Arts et d’Archéologie van Dijon, het Louvre, maar ook in Antwerpen, Berlijn en Washington). De vindplaats kreeg midden 19de eeuw eerherstel en daarna opende een psychiatrisch ziekenhuis hier de deuren (dit is nog altijd het geval). Naar verluidt zouden deze patiënten de bezoekers die de "Puits de Moïse" komen bewonderen, lastigvallen. Daarom werd de toegang tijdelijk verboden. Gelukkig werd dit realistische kunstwerk gerenoveerd en onder een soort glazen stolp geplaatst, waardoor het opnieuw duidelijk zichtbaar is voor iedereen. De bijbehorende kerk werd in de 19de eeuw heropgebouwd, maar behield de 14de-eeuwse ingangspoort. Deze ingang schuilt onder een eerder doordeweeks kerkportaal dat vijf standbeelden van Sluter beschermt. Een van deze beelden stelt Filips de Stoute voor en diens verschijning is niet echt aantrekkelijk of sympathiek te noemen… Dijon bezit ook een haven op het Canal de Bourgogne. Aan de kaaien liggen vele aken aangemeerd (sommige van deze boten zijn hotels). Hier begint de zogenaamde Coulée Verte (groene stroom) naar het omliggende platteland. Dit haventje werd in de jaren 1780 gebouwd door de toenmalige gouverneur van de stad, de prins de Condé. Hij wou van Dijon het centrum maken van een netwerk van duizenden kanalen van de Bourgogne en van een netwerk van bevaarbare waterwegen van Parijs naar de Middellandse Zee. Dit ambitieuze project liep vertraging op door het uitbreken van de Franse Revolutie en zou pas in 1820 worden afgewerkt. De 1000 kanalen dienen hoofdzakelijk voor de pleziervaart waardoor de Bourgogne (waar ook meerdere stromen en rivieren vloeien) bijzonder geschikt is voor riviertoerisme. Een mooie manier om de steden en dorpen op een andere manier te ontdekken zonder je zorgen te maken over je verblijfplaats…

Beaune, kunststad

Het stadje Beaune geniet naam en faam dankzij het schitterende Hôtel-Dieu en is bijzonder charmant. De ontdekking van de bezienswaardigheden is er onlosmakelijk verbonden met de ontdekking van de gewelfde wijnkelders waar je diep onder de verdedigingswerken en straten heerlijke wijnen proeft… Beaune en Dijon liggen amper 40 km van elkaar en waren eeuwenlang rivalen. Tot de 14de eeuw was Beaune de officiële verblijfplaats van de hertogen van Bourgogne, maar zij verkozen uiteindelijk Dijon. Hoewel Beaune kleiner en minder bevolkt was, was dit een belangrijk centrum voor de wijnproductie. Het stadje telde evenveel prestigieuze en schitterende gebouwen dan Dijon. Het oude stadscentrum van Beaune oogt veel middeleeuwser dan dat van Dijon omdat het nog altijd achter de 15de-eeuwse omwalling ligt. Toen er sprake was om de stadsmuur af te breken om de straten te verbreden en opritten van de autosnelweg aan te leggen, brak een storm van protest los. Het project werd daarom snel afgevoerd. De dikke muren van de vestingwal en acht bastions werden immers door de plaatselijke producenten als wijnkelder gebruikt. Omdat de vestingmuur werd behouden, telt de historische binnenstad geen enkele brede laan. Deze wijk bezoek je best te voet. Rond de vestingwal langs de waterloop (de Bouzaise) werd een laan aangelegd (in het zuidwesten tussen het bastion des Dames en bastion de l’Hôtel Dieu). Het toerismebureau is gehuisvest in het gebouw van Marie de Bourgogne (1892). Ook het Musée des Beaux-Arts huist in dit gebouw. In dit museum kan je in een mooi hedendaags decor interessante collecties schilderijen, beeldhouwwerken en tekeningen (o.a. van Vlaamse en Hollandse kunstenaars) van de 16de tot de 20ste eeuw ontdekken. Tijdens je wandeling (kies voor het voetpad aan de overkant) geniet je van een zeer mooi uitzicht op de daken met glimmende dakpannen, torens en wachttorentjes (op de top van de Tour Sud staat bijvoorbeeld een mooi huisje met pinakels).



Laatst aangepast op dinsdag, 06 april 2010 16:48