Afdrukken
Tweet

FRANKRIJK, Reportage in Midi-Pyrénées

Charmante en gastronomische vakantie in de TARN & GARONNE

Op een uurtje rijden van Toulouse ligt de Tarn-et-Garonne, een van de departementen van de Midi-Pyrénées. De streek mag dan niet echt bekend zijn bij de Belgische toerist, ze is één en al charme en gastvrijheid, met een gevarieerd patrimonium en een rijke gastronomie. Wij nemen u mee langs bastides en abdijen, langs middeleeuwse dorpjes en – uiteraard – langs de lekkerste tafels: zo krijgt u alvast een voorproefje van deze prachtige regio die barst van de dorpjes die werden uitgeroepen tot ‘de mooiste van Frankrijk’. Overnachten doen we in een van de vele oude duiventillen die vandaag zijn omgetoverd tot prachtige gîtes of gastenverblijven. Volg de gids!

In het spoor van Sint-Jacob

 

Auvillar

In de Tarn-et-Garonne liggen nogal wat stadjes langs de route tussen Puy-en-Velay en Saint-Jean-Pied-de-Port, een van de bedevaartswegen naar Compostella. Wij begonnen onze charmante en gastronomische trip in Auvillar. In dit dorp hoog boven de Garonne passeren elk jaar zo’n 30.000 bezoekers. Weinig verwonderlijk dus dat hier naast de gemeentelijke gîte, waar tot 18 bedevaarders onderdak vinden, ook nog een tiental chambres d’hôtes zijn. Zes stenen figuurtjes, verspreid over het historische centrum, moeten iedereen de weg wijzen. Het oude Auvillar is piepklein: het nestelt zich rond een prachtige ronde hal uit 1824 die pal in het midden van een driehoekig plein ligt, omgeven door vakwerkhuizen uit de 17e en 18e eeuw. Toch was dit schattige dorp vroeger een belangrijke rivierhaven, met niet minder dan 4500 inwoners. Hier kwam allerlei koopwaar uit de streek langs: wijn, verfstoffen als wede en meekrap, hennep, zout, bloem, pruimen (Agen is vlakbij) en de vroeger zo beroemde faience van Auvillar, waardoor de stad van de 17de tot de 19de eeuw erg welvarend was. Auvillars telde niet minder dan 12 aardewerkfabrikanten. Vanaf 1905 ging het echter bergaf: Auvillar werd het slachtoffer van de concurrentie met Limoges. Bovendien werd er ook een spoorlijn aangelegd die niet meer langs Auvillar kwam. De trein bleek al snel een veel sneller en goedkoper transportmiddel dan het transport via de rivier...

Dankzij een gemeentelijk museumpje wordt de herinnering aan het artisanale aardewerk met de bloemenmotieven hier toch levendig gehouden – het bekendste motief is een gestileerde roos, die al snel de bijnaam kreeg ‘de ui van Auvillar’. Ook volkstradities en -kunst kan je er bewonderen. Het Musée de la Batellerie (Binnenvaartmuseum) vond onderdak in de sierlijke Tour de l’Horloge, aan de ingang van de oude stad. Op zich is het gebouw al erg mooi, maar de tentoonstelling maakt een bezoek wel helemaal de moeite: het biedt een interessant overzicht van de geschiedenis van de haven en het leven op het water. Je leert er o.a. hoe de haven van Auvillar alsmaar belangrijker werd en er daardoor in de streek allerlei nieuwe beroepen ontstonden. Door het tolgeld kwam er ook veel geld in omloop, waardoor er een sociale kloof ontstond tussen de schippers en de mensen ‘van het land’. Ondertussen begon men ook molens te bouwen en drijvende bruggen die van pas kwamen bij hoogwater, tot men in 1840 ook hangbruggen ging gebruiken. Verder zijn er prachtige offerbeelden te zien uit de Sainte-Catherinekerk vlakbij de oude haven, die helaas nog altijd wacht op restauratie – die er wellicht nooit zal komen. De beelden bestaan uit prachtige miniatuurtjes van schepen, waarvan er één nog altijd zijn masten en zeilen heeft...


Moissac, hoogtepunt van romaanse kunst

Op de toeristische dienst van Moissac kom je niet alleen toeristen tegen, maar ook bedevaarders, die hier hun Créanciale of pelgrimspas komen laten afstempelen, als bewijs dat ze wel degelijk langs het stadje gepasseerd zijn. Overnachten kunnen pelgrims in het plaatselijke karmelietenklooster. Voor de rest staat hen hetzelfde te wachten als de toeristen: een betoverende ontmoeting met de prachtige abdij, die zelfs Umberto Eco wist te inspireren. Hij baseerde er zijn roman ‘De Naam van de Roos’ op. Volgens sommigen zou het klooster het allermooiste ter wereld zijn. Het complex, vroeger gedeeltelijk omgeven door een deel van de stadswal, was een belangrijk benedictijnenklooster, dat dankzij zijn gigantische landeigendommen een indrukwekkend inkomen had. Daarnaast zorgde ook de hoge kwaliteit van de manuscripten en miniaturen die de monniken hier maakten voor de grote naam en faam van het klooster. Het verklaart wellicht ook waarom Moissac vandaag nog altijd een gereputeerd Centre d’Art Roman heeft. Bij momenten verbleven hier tot duizend monniken: de gebouwen waren dus een pak groter dan nu. Helaas doorstonden ze de tand des tijds niet, of ze moesten wijken voor de aanleg van de spoorlijn. Een bezoek aan de gebouwen valt uiteen in twee delen.

Beginnen doe je meestal met het klooster, dat opvalt door zijn brede gangen, zijn indrukwekkende lengte (maar liefst 40 meter!) en, vooral, zijn 76 zuilen met kapitelen, waarvan er 46 met taferelen versierd zijn. Het maakt van deze plek meteen het belangrijkste klooster met dergelijke kapitelen ter wereld. Wie kiest voor een begeleid bezoek, krijgt een gedetailleerde uitleg over de thema’s en voorstellingen die hier in de romaanse periode in de lokale kalksteen werden uitgehouwen. De gebouwen zelf zijn gotisch van stijl: in de 13e eeuw moest het klooster uitgebreid worden en dus brak men de kapitelen af, om ze vervolgens opnieuw op te bouwen, wellicht op exact dezelfde positie als waar ze voorheen stonden. Tussen de afbeeldingen van water, engelen, martelaren en andere historische figuren door zie je hier ook prachtige planten- en siermotieven, en allerlei dieren uit het romaanse bestiarium. Spijtig genoeg werden de meeste gezichten tijdens de Franse Revolutie ‘uitgevaagd’, op een paar uitzonderingen na, zoals dat van Sint-Pieter – misschien wel omdat de arme man ondersteboven aan het kruis werd genageld, een detail dat de beeldenstormers blijkbaar ontgaan is. Het tweede deel van het bezoek brengt je langs de abdij, met zijn prachtige houten plafond en zijn geel (!) geschilderde muren. Het portaal (1120-1135), waarvan de bas-reliëfs de Apocalyps volgens Johannes uitbeelden, is echt een pareltje, erg typisch voor de overgang van romaanse naar gotische stijl. Heel apart zijn ook de vormen van de poorten, die uitgeven op twee charmante pleintjes vol restaurants. De andere bezienswaardigheden van Moissac liggen vooral langs het water, tussen de Tarn en het Canal des Deux Mers, dat in 1850 werd afgewerkt. Erg apart bijvoorbeeld is de kanaalbrug, die het kanaal over de rivier laat lopen. Vlakbij het centrum vind je nog een kiosk (Uvarium), een verre herinnering aan de kuuroordambities die de stad ooit had. Voor de Tweede Wereldoorlog uitbrak, kwam men hier immers voor kuren op basis van druivensap – een fenomeen waarvoor de plek een voorloper bleek te zijn… Er waren zelfs plannen om een heus kuuroord op te trekken langs de oevers van de Tarn, maar daar maakte de oorlog korte metten mee…

Lauzerte

De ‘route départemental’ tussen Moissac en Lauzerte slingert tussen hellingen vol wijngaarden en fruitbomen (vooral pruimen en reine-claude). Hier maakt men geen wijn, men teelt er de beroemde Chasselas de Moissac, een bijzonder smakelijke druif die zelfs een herkomstbenaming kreeg. Al van in de verte kan je Lauzerte zien liggen: het ligt op de top van een heuvel. Het dorpscentrum, ook al uitgeroepen tot een van de mooiste van Frankrijk, ligt helemaal bovenaan. Trekkers die de weg naar Compostella of de GR65 afleggen, moeten hier dus nog een laatste keer doorbijten. De route loopt langs een in terrassen aangelegde tuin, le Jardin des Pèlerins, die is opgevat als een gigantisch ganzenspel met hier en daar geëmailleerde platen die het dagelijkse leven van de bedevaarder illustreren. Eenmaal aangekomen op de top is het genieten van de Place des Cornières, die veel weg heeft van een bastide, met zijn gaanderijen, bogen en oude huisjes uit de 15e tot de 18e eeuw. De huizen zijn opgetrokken in kalksteen, en bieden dus een heel ander uitzicht dan in Auvillar of Montauban, waar men baksteen gebruikte.

Doordat de dorpskern op een uitstekend stuk rots gebouwd is, vind je hier in de omringende straten (de Grand Rue en de Rue de la Gendarmerie) niet het typische dambordplan terug van de bastides, maar er zijn wel mooie middeleeuwse koopmanswoningen te zien uit de 13e en 14e eeuw, die meteen een idee geven van de voorspoed die indertijd in Lauzerte heerste. De gevels zijn wel wat aangepast, maar toch herken je nog de typische kenmerken, zoals de twee openingen in spitsboogvorm, waarbij de grote diende als toegang tot de winkel, de kleinere om naar het verblijf op de eerste verdieping te gaan. Steengroeven bevonden zich hier ondergronds, waardoor men goedkoper en gemakkelijker aan bouwmateriaal geraakte. Bovendien boden de uitgehouwen holtes een ideale vluchtplaats als de stad werd aangevallen of belegerd, én vormden ze een handige opslagplaats voor het graan. Sommige van die kelders, vaak met twee verdiepingen, werden ontdaan van het puin dat zich in de loop der eeuwen had opgestapeld en zijn nu opengesteld voor het publiek (vraag na bij de toeristische dienst).


Montauban

Montauban werd in 1144 gesticht door Alphonse Jourdain, graaf van Toulouse. Het stadje werd gebouwd op een uitstekend stuk rots boven de Tarn, en ontwikkelde zich zo snel dat het al gauw uit zijn voegen barstte. Montauban had erg te lijden onder de opeenvolgende oorlogen en andere wederwaardigheden, al werden die zware tijden telkens afgewisseld met periodes van heropbouw: in de 17e en 18e eeuw kreeg de stad onder andere zijn Notre-Damekathedraal, prachtige burgerwoningen en een mooie, nieuwe Place Nationale. In de 19de eeuw volgden de neoklassieke gebouwen... De belangrijkste bezienswaardigheden van Montauban liggen tussen Le Pont Vieux (14de eeuw) en de kathedraal, onder andere langs de vierkante Place Nationale, die tot de Franse Revolutie ‘Place Royale’ heette. Op het met bakstenen gebouwen omzoomde plein kan je lang zoeken naar de stadshal: die is er niet. Nog zoiets merkwaardigs: de gaanderijen van Montauban zijn er in tweevoud. Daardoor konden de Montaubanen vroeger door één van de wandelgangen lopen, terwijl in de andere de handelaars alle ruimte hadden om hun waren uit te stallen. Vandaag vindt de markt gewoon plaats op het plein, en in de plaats van de vroegere verkopers kwamen er terrasjes. Op een boogscheut van het plein vind je de klokkentoren van de Saint-Jacqueskerk (13de eeuw) die erg doet denken aan die van de Saint-Serninbasiliek in Toulouse. De toren kreeg het hard te verduren tijdens de Honderdjarige Oorlog en dgodsdienstoorlogen (Montauban was calvinistisch terrein), maar werd deels heropgebouwd in de 15de eeuw en nog eens na 1630. Toch kan je aan de voet van de toren en op de zuidelijke muur nog altijd de sporen zien van de kanonkogels die tijdens het beleg van 1621 werden afgevuurd...

Aan de voet van de Pont Vieux ligt het Musée Ingres, dat uitkijkt over de Tarn. Het museum is gelegen in het vroegere bisschoppelijke paleis, dat in 1664 werd opgetrokken op de fundamenten van een kasteel dat de Engelsen nooit konden afmaken. Uit die periode blijft op de kelderverdieping nog altijd de prachtige Salle du Prince Noir over, met enorme haarden in renaissancestijl, die werden heropgebouwd op de middeleeuwse funderingen tijdens de Honderdjarige Oorlog. De werken van Ingres (1780-1867), de beroemde schilder die hier geboren werd, vind je terug op de eerste verdieping in de vertrekken van de bisschop. Die zijn grotendeels intact gebleven, en hebben nog altijd de prachtige houten plafonds die in de 17de eeuw beschilderd werden. In een van de uitstalkasten kan je de spreekwoordelijk geworden ‘violon d’Ingres’ bewonderen, die de kunstenaar aan zijn stad schonk, op één voorwaarde: dat men zijn geliefkoosde instrument zou tentoonstellen samen met de partituur van Mozarts Le Nozze di Figaro. In een van de grotere zalen wordt je aandacht als vanzelf naar een van Ingres’ topwerken getrokken: ‘Jésus parmi les docteurs’. De verwijzing naar Rafael, een kunstenaar waar de schilder helemaal weg van was, is duidelijk, zowel op thematisch als op technisch vlak. Maar nog interessanter zijn wellicht de studies die Ingres maakte voor hij aan zijn doeken begon. Zo kan je een portretje van Jezus bewonderen, in dezelfde houding als waarin hij later op het grote doek zal prijken... Verder zijn ook werken van vrienden of leerlingen van Ingres te zien, waaronder een studie van Géricault: een detail van een rug, die men later zal terugvinden op zijn ‘Le Radeau de la Méduse’. Ook de moeite waard, in de aanpalende ruimte: een proefstuk voor ‘Le Voeu de Louis XIII’, dat je in veel grotere versie kan bewonderen in de kathedraal. Het gelijkvloers van het museum staat helemaal in het teken van Bourdelle, een andere kunstenaar die in de stad geboren werd. Zijn beeldhouwwerken zijn een perfecte weerspiegeling van de twee grote periodes die zijn carrière kenmerkten: de dionysische en de apollinische periode. De stad verleent deze zoon trouwens nog meer eerbetoon: op strategische plaatsen in de stad werden tien van zijn kunstwerken neergeplant. Twee daarvan vind je alvast net voor de ingang van het museum.

Les gorges de l’Aveyron

 

Montricoux

Aan het begin van de Gorges de l’Aveyron ligt Montricoux, een piepklein dorpje. Montricoux telt nog altijd een paar eeuwenoude vakwerkhuizen en enkele overblijfselen van de middeleeuwse omwalling, maar het is het kasteel met zijn Donjon des Templiers (12e eeuw) dat hier het meeste volk naar toe lokt. Dat bouwwerk is het enige overblijfsel van het oorspronkelijke geheel, dat in 1568 door de Calvinisten van Montauban werd platgegooid, maar vervolgens in een totaal andere stijl in 1730 werd heropgebouwd. Iets meer dan twintig jaar geleden besliste een kunsthandelaar, helemaal verliefd als hij was op de werken van de plaatselijke schilder Marcel Lenoir, om het domein op te kopen. Hij bracht er alle schilderijen en tekeningen in onder die hij na de dood van de schilder in Parijs had gekocht. Vandaag is het kasteel dus museum geworden, al wonen de eigenaars er ook nog altijd. Marcel Lenoir, geboren Jules Oury, werd in 1872 geboren in Montauban. Net als zijn vader en zijn grootvader was hij voorbestemd om smid te worden, tot hij – om zijn techniek te verfijnen - naar de hoofdstad trok. Eens in Parijs raakte hij helemaal in de ban van de musea, waardoor hij zich stilaan op de schilderkunst zou beginnen toeleggen. Lenoir was een belangrijk figuur in Montparnasse, maar hij bleef vrij onbekend in de rest van het land en van de wereld, ondanks de vele werken die hij naliet. Die illustreren trouwens perfect de opeenvolgende stromingen die in het begin van de 20e eeuw en vogue waren. De laatste jaren van zijn leven bracht de kunstenaar in Montricoux door, waar hij in 1931 overleed - vandaar dus de keuze voor dit dorp. In het museum kan je vandaag een hele collectie schilderijen ontdekken van deze getalenteerde kunstenaar, en dat in een weinig voor de hand liggend, maar absoluut betoverend kader. De grootste ruimte, waarvoor de kunstenaar ooit een paar monumentale doeken maakte, doet vandaag nog altijd dienst als salon voor de huidige eigenaars, die de bezoekers ook zelf ook rondleiden.


Bruniquel

Van dit prachtige dorp, hoog op een heuveltop gelegen, vallen meteen de twee kastelen op: met hun ligging op een uitstekende rots boven de Aveyron zie je die nog het beste vanaf de weg naar St-Antonin-Noble-Val. Wagens zijn verboden in dit middeleeuwse stadje. Dat zorgt voor een charmante en pittoreske sfeer, die je al van bij het binnenkomen langs de toegangspoort met zijn toren voelt. Dankzij de rotsschilderingen en paleolithische voorwerpen die men in de omgeving ontdekte, weet men dat hier 15.000 jaar geleden al mensen woonden. Toch kwam Bruniquel pas later tot volle ontwikkeling, dankzij zijn interessante ligging langs de weg naar Compostella en de handel in hennep, linnen en saffraan. Uit deze periode, de 13e eeuw, dateert het Château Vieux, dat gebouwd is op de fundamenten van een eerste vesting, wellicht uit de 6e eeuw, en verschillende keren herbouwd werd, tot in de 19de eeuw. Het Château Jeune, dat erlangs ligt, kan je nauwelijks ‘jonger’ noemen: het dateert uit de 15de tot 17de eeuw, en is minstens even indrukwekkend. Beide gebouwen zijn te bezoeken. Wie wat rondloopt in de smalle steegjes, ontdekt al gauw de mooie Porte Méjane onder de toren van de Place de l’Horloge, de Rue Droite en andere straatjes met veelzeggende namen zoals Bombe-Cul (‘de Dikgatstraat’) of Trotte-Garces (‘het Hoereneindje’). Onderweg zie je huizen uit de 13de, 14de en 15de eeuw, je loopt langs een houten passerelle tussen twee woningen, of je kan even halt houden aan La Maison Payrol (13de-14de eeuw), de vroegere residentie van de gouverneurs, later die van een rijke koopmansfamilie en vandaag museum.

Saint-Antonin-Noble-Val

Vanuit Bruniquel loopt de weg langs de Aveyron, waarbij je bij momenten langs indrukwekkende rotspartijen komt - en langs allerlei verhuurdiensten van kano’s en kajaks. Wanneer na een twintigtal kilometer eindelijk St-Antonin opduikt, weet je meteen: dit was de lange rit waard. Het dorp ligt er dan ook beeldig bij langs de oever van de rivier: niet voor niets werd het geklasseerd als een van de mooiste dorpen van Frankrijk. In de middeleeuwen was dit een belangrijk handels- en ambachtscentrum. Met zijn middeleeuwse straatjes en huisjes, zijn toren met loggia en zijn vierkante hal, heeft het dorp zelfs iets weg van Firenze: de betovering is compleet. Langs een brug over de Aveyron bereik je het dorp – te voet weliswaar: hier komen geen wagens binnen. Onmiddellijk kom je in het historische centrum terecht, waar de oudste gebouwen teruggaan tot de 12de eeuw. Zo ook het Maison romane uit 1125, het oudste burgerlijke monument van Frankrijk, waar vandaag een museum is ondergebracht. Ook de omgeving van Saint-Antonin is de moeite waard. De natuur toont zich hier van haar mooiste kant: steile rotswanden, een prachtige waterloop, onbetreden grotten, ingerichte grotten (zoals La Grotte du Bosc) of de witte kalkrotsen van Le Cirque de Bône, die je vanaf de hoger gelegen weg kan bewonderen. Meer dan een kunstenaar kwam dan ook naar hier afgezakt: zowel beeldhouwers, schilders als keramisten en andere artiesten vestigden zich hier. Op de zondagmarkt kan je dus heel wat meer kopen dan alleen fruit en groenten...


Abbaye de Beaulieu-en-Rouergue

Toen Pierre Brache en Geneviève Bonnefoi, vandaag ereconservatrice van deze plek, deze cisterciënzerabdij uit 1144 ontdekten, was ze compleet vervallen. Het gebouw mocht dan al beschermd zijn in 1875: al meer dan een eeuw lang deed het dienst als boerderij. De kerk bleek een uitstekende stal en schuur en was deels bestrooid met aarde en puin – kwestie van de dieren, de karren en andere landbouwtuigen gemakkelijk binnen- en buiten te krijgen. Ook de andere gebouwen, voor zover die nog niet vernield waren door de oorlogen of de Revolutie, wachtte bij gebrek aan onderhoud een gewisse dood. Maar het koppel Brache-Bonnefoi viel voor de charmes van de plek en kocht de abdij in 1959, waarna een lange, lange periode van werken begon. Maar vandaag kunnen ze tevreden zijn: de abdij is opnieuw uitgegroeid tot een prachtig complex. Bovendien is dit adres niet alleen een bezoek waard omwille van de knappe restauratie. De kerk biedt namelijk ook onderdak aan een uitzonderlijke collectie moderne kunst. In de vroegere slaapzaal van de lekenbroeders kwam daarnaast een bijkomende zaal voor tijdelijke exposities van hedendaagse kunst. Een aanrader dus, zowel voor de ‘vorm’ als voor de ‘inhoud’.

De ‘pigeonniers’ of ‘duiventillen’ van de Tarn-et-Garonne

Sinds de middeleeuwen gebruikten boeren ‘guano’ of duivenpoep als meststof voor de landbouw. Om zoveel mogelijk mest te verzamelen, begon men zogenaamde ‘pigeonniers’ of duiventillen te bouwen. Al snel werden de bouwwerken aan regels onderworpen, die al naargelang de streek erg strikt of minder strikt waren. Zo kregen in het noorden van Frankrijk alleen landsheren de toestemming om duiventellen op te trekken, naast een aantal abdijen die grote landeigendommen in hun bezit hadden. In het zuiden daarentegen mocht iedereen een duiventil hebben, maar daar moest de grootte van de til wel in verhouding zijn tot de oppervlakte van de landerijen. Na de Revolutie werd de wetgeving rond de duiventillen afgeschaft: vanaf dan mocht iedereen er bouwen. Overal in het landschap zag men dus duiventillen opduiken, tot halverwege de 19de eeuw, toen de komst van kunstmeststoffen het gebruik van guano overbodig maakte. De duiventillen bleven verwaarloosd achter en de meeste vervielen tot ruïnes. Vreemd genoeg bleven er in de Tarn-et-Garonne heel wat van bewaard, tot men ze op een bepaald moment zelfs begon te restaureren en om te bouwen tot woningen. De eerste voorbeelden kregen snel navolging, met als resultaat dat toeristen vandaag een uitgebreide keuze hebben voor het boeken van een origineel verblijf in de Tarn-et-Garonne (zie pagina X voor een paar suggesties van duiventillen waar je kan logeren). De bouwstijl van de gebouwtjes is niet overal dezelfde; er zijn zelfs verschillende types:

‘Pied de mulet’ (of ‘muilezelpoot’): een rechthoekige toren met een schuin aflopend dak waarin zich een uitsteeksel bevond met vluchtgaten. Dit is het eenvoudigste, meest verspreide model.

‘Sur pilotis’ (of ‘op palen’): een vierkante of vijfhoekige toren met een puntdak. Bovenop de palen bevindt zich een ‘capel’, een soort omgekeerde hoed waardoor de ratten niet bij de gaten voor de duiven konden komen. De meeste duiventillen van dit type zijn in vakwerk gebouwd en zien er dus erg stijlvol uit.

De torens: ze horen bij een huis of staan er los van, zijn rond of vierkant, en hebben allerlei soorten daken (een koepel, een dak met 4 zijden, een kegelvormig dak), belegd met dakpannen en voorzien van een torentje of een koepeltje. Hier is het de ‘randière’ die de ongewenste bezoekers buiten houdt: een soort riem rond het bouwwerk die de openingen afschermt. Door het gebruik van zink en geëmailleerde tegels kregen ratten en dergelijke geen grip en gleden ze naar beneden. Opmerkelijk zijn de sierlijke toppen van sommige daken, die soms tot anderhalve meter hoog kunnen zijn. Wie goed rondkijkt, vindt er erg mooie exemplaren tussen, erg ingewikkelde soms ook, die plaatselijke pottenbakkers zijn gaan imiteren. Wie dus nog op zoek is naar een souvenir, weet alvast waar te zoeken...


PRAKTISCHE INFO

Gastronomische adressen Auvillar

• Hôtel-restaurant de l’Horloge (zie “weg en weer”/buitenland/Frankrijk). Boudou (Moissac)

• L’Auberge de la Garonne: laat je niet afschrikken door de aanblik van het gebouw en de weinig charmante ligging langs de ‘route nationale’ 113. De keuken is heerlijk en de prijzen zijn heel redelijk (menu’s aan € 15 en 25).

Tel: 0033 (0)5 63040682.

Vlakbij is er een prachtig panoramisch zicht...

Moissac

• Le Moulin de Moissac: dit is de enige molen die overbleef van de vele die Moissac zijn reputatie gaven. Het vrij massieve gebouw werd omgebouwd tot hotel-restaurant ‘met uitzicht’, langs de Tarn. Eigentijds kader en uitstekende kaart!

Esplanade du Moulin, Promenade Sancert.

Tel: 0033 (0)5 63328888.

Web: www.lemoulindemoissac.com

Montauban

• Saveurs d’Ingres (menu’s van € 25 tot € 68): parmentier van gekonfijte ossenstaart, virtuele taboulé en zijn pif-paf, soepje van ananas en limoen met sorbet van pina colada en pikante crumble... Een gastronomisch adres dat onderdak vond in een kelderverdieping met gewelfd plafond, op 50 meter van het Musée Ingres. Fijne en inventieve keuken met soms verrassende combinaties, die àlle zintuigen prikkelt. Probeer zeker het ‘menu Fascination’ (€ 39/4 gangen): een uitstekend prijs-kwaliteitverhouding!

11 rue de l’Hôtel de Ville.

Tel: 0033 (0)5 63912642.

•Le Meilleur restaurant de la Rue (uiteraard, er is er maar één…): een origineel, artistiek kader in een met klimop begroeid huis. Menu vanaf € 13. Op het programma: brick met appel en gebakken foie gras, gebakken garnalen met armagnac,... Laat het smaken!

Rue Palisse, 52.

Tel: 0033 (0)5 63630718

St-Antonin-Noble-Val

• Le Festin de Babette: langs de Aveyron, maar niet aan de kant van het dorp, juist naast de brug. Het restaurant is hedendaags ingericht en ligt op het gelijkvloers van een oud, stenen huis. Fijne keuken, ruime porties en een aangenaam kader, vooral op het terras bij mooi weer. Menu’s van 3 gangen aan € 25 of 35 of à la carte. Een paar voorbeelden: gebakken foie gras met kersen, bruschetta met tomaten, serranoham en parmezaan, lamszadel uit de Quercy met gekonfijte sjalotjes, kwartel met druiven en wijn...

Tel: 0033 (0)5 63316903.

Web: www.lefestindebabette.com

Monclar-de-Quercy

• L’Hostellerie des Lacs: deze Logis de France ligt in een gerenoveerde 19de-eeuwse hoeve met uitzicht over de meren van Monclar. Er zijn 11 kamers met alle modern comfort. Het onthaal is erg warm en het restaurant heeft een mooi terras ‘met uitzicht’. Op het menu staan streekgerechten waarvoor de kok onder andere kookt met gevogelte van de familieboerderij. Hier vind je op de kaart dus gerechten als salade met eendenconfit en foie gras of eendenborst met wijn en groentencompote...

12 avenue du Lac.

Tel: 0033 (0)5 63264264.

Web: www.logisdefrance.com

Waar overnachten? Zie “Weg en weer” (buitenland/Frankrijk).

Meer inlichtingen

Comité Départemental du Tourisme de Tarn-et-Garonne

7 bld Midi-Pyrénées BP 534, 82005 Montauban Cedex France

Tel: 0033 (0)5 63217965

E-mail : Dit e-mailadres is beschermd tegen spambots. U heeft Javascript nodig om het te kunnen zien.

Web: www.tourisme82.com





Laatst aangepast op maandag, 29 maart 2010 10:06