Naam:
Email:
Artikels


EGYPTE: Cruise op het Nassermeer
PDF Afdrukken E-mailadres

Eerste site: New Kalabsha

De tempel van Kalabsha stond vroeger in Talmis, op de linkeroever van de Nijl, op een veertigtal kilometer van de eerste cataract en van zijn huidige ligging. Hij werd versneden in dertienduizend blokken waarvan sommige tot dertig ton wogen en werd verplaatst tot op amper een kilometer van de Hoge Dam. De Bondsrepubliek Duitsland organiseerde de actie tussen 1961 en 1963 en restaureerde dit Romeinse en aan Mandoelis opgedragen gebouw gedeeltelijk. Mandoelis is een van de belangrijkste Nubische goden (zie kadertje) en herkent men aan zijn hemhem, een kroon van ramhoorns die drie elementen dragen - een drievoudige versie van het middelste element van het hoofddeksel van Osiris met daarboven zonneschijven en twee pluimen. De tempel werd waarschijnlijk gebouwd op het einde van de 1ste eeuw v.Chr. met, onder andere, materiaal afkomstig van nog oudere tempels. Het betreft een van de grootste Nubische heiligdommen (tweeënzeventig meter lang, vijfendertig breed, bijgebouwen niet meegerekend). Hij was voorbehouden aan de priesters en dus niet toegankelijk voor het volk, die vrede moesten nemen met het bas-reliëf van de buitenkant: een dubbele uitbeelding van Mandoelis waarboven een valk vliegt. De Kalabshca-tempel is opgetrokken volgens een klassiek Grieks-Romeins plan en omvat een tribune met een dertig meter lange kaai, een omwalling, een ingangspyloon, een betegeld binnenplein dat destijds omringd was met een zuilengang, gevolgd door het pro-naos, het naos of middengedeelte en het heiligdom. De gevel van het pro-naos is twintig meter breed, steunt op vier zuilen en beschikt over een centrale poort. Het gebouw is niet voorzien van een dak, waardoor je de bas-reliëfs beter kan bewonderen. Een ervan is het bas-reliëf van ‛Mandoelis-Sint-Georges’, uitgebeeld als een Romeinse ruiter die een vijand verslaat met daarboven een engel. Opvallend is ook de Griekse tekst, meer bepaald een decreet dat midden 3de eeuw in deze steen geëtst werd en dat varkens de toegang tot de tempel ten strengste verbiedt. Koptische kruisen, ook al uitgehouwen in de muur, bewijzen dat de gebouwen later dienst deden als kerk voor de christenen. De façade van het naos draagt de sporen van een onafgewerkt bas-reliëf en nog blanco cartouchen.

Sommige deskundigen beweren dat de bijzonder talrijke gaten in de muren niet aantonen dat de bouwwerf onafgewerkt was maar dat ze een vorm van tags zijn, bedoeld om de afbeeldingen van de goden ‛weg te gommen’. Reizigers en archeologen die de tempel begin twintigste eeuw op zijn oorspronkelijke ligging bezocht hebben, beweren dat de bas-reliëfs van het naos destijds nog gedeeltelijk gekleurd waren. Nu zijn de drie zalen ervan amper verlicht, dus is hun huidige toestand maar moeilijk in te schatten. Dat neemt niet weg dat de werken niet aan belang of schoonheid ingeboet hebben. Ze volledig beschrijven en er de godsdienstige en historische betekenis bij geven, zou ons te ver leiden en is materie voor een lijvig boek. In een van de zalen leidt een trap naar het dak, waar men de godsbeelden in de zon zette opdat ze energie en kracht zouden opslaan. Nu biedt dat dak de bezoekers vooral een panoramisch uitzicht op de site, de dam en het vreselijke monument dat de vriendschap symboleert tussen Egypte en de Sovjetunie, die de bouw ervan financierde. Een andere trap daalt af naar een kapel, een beetje zoals in Edfoe, alleen is deze ouabet, zo typisch voor Ptolemeïsche tempels, volledig kaal en niet voorzien van enige decoratie... De hoogte van de kamers van het naos neemt beetje bij beetje af naarmate je het heiligdom nadert. Dat is al even duister als het naos, maar de twee symmetrische bas-reliëfs op de buitenmuur zijn wél zichtbaar van in de gang die gevormd wordt door de muren van de tempel en van de omwalling. Je vindt er tevens een kleine nilometer en een waterput waar de priesters water kwamen halen voor de drankoffers. Buiten (in noordoostelijke richting) verrijst een Ptolemeïsche kapel van eind 2de eeuw v.Chr., hetgeen misschien verklaart waarom de omwalling niet volledig parallel loopt met de gevel van het gebouw. Op het eerste gezicht lijkt de kapel leeggeplunderd en vernietigd, maar ze bevat wel degelijk enkele mooie fresco’s van offerscènes van de farao aan Mandoelis en andere Nubische en Egyptische goden. Naast een stèle van het einde van de 6de eeuw v.Chr. is de site van Kalabsha een Ptolemeïsche mammisi rijk, in de zuidwestelijke hoek van de tempel. Hij diende om de geboorte van een godszoon te vieren - waarschijnlijk betrof het Mandoelis...

New Kalabsha herbergt nog meer gebouwen, zoals de kiosk van Kertassi, destijds gelegen op een dertigtal kilometer meer ten zuiden en die niets te maken heeft met de vorige gebouwen. Voordat de kiosk van de ondergang gered werd, was het niet meer dan enkele gebroken zuilen. De reddingsactie startte in 1962 onder leiding van de Dienst voor Egyptische Antiquiteiten en was gefinancierd met Amerikaanse subsidies. Ook deze kleine tempel dateert uit de Romeinse periode, was opgedragen aan Isis en werd gedeeltelijk heropgebouwd. Vandaag staat nog enkel ‛een boeket van sierlijke zuilen’ overeind die, volgens Champollion de kern vormden van deze mini-tempel met schitterende composiete kapitelen waarop twee pijlers met het hoofd van Hator prijken. Nog een Nubisch monument dat naar de site overgebracht werd: de tempel van Beit al-Oeali, gedeeltelijk gebouwd in de rots en tussen 1960 en 1964 afgebroken, ook al met de financële steun van de Verenigde Staten. Oorspronkelijk bevond hij zich op anderhalve kilometer van de oude Kalabsha-tempel, nu op amper ongeveer drienhonderd meter. Dit was waarschijnlijk een van de eerste heiligdommen in Nubië die opgetrokken werd door Ramses II, wiens jeugdige krachttoeren overigens afgebeeld staan op het hof van het gebouw, het enige gedeelte van de tempel dat niet in de rots uitgehouwen is. Ook de farao troont in de binnennissen - omringd met goden waarvan sommige beelden in erbarmelijke staat werden teruggevonden. Op de zuidelijke muur van het hof verschijnt onder andere een paard dat Afrikaanse gevangenen vertrapelt, terwijl ze proberen te vluchten in een bosje palmbomen. Een kind tracht een kokende vrouw, neergehurkt onder een boom, te verwittigen van het dreigende gevaar. Deze bas-reliëfs vertoonden, net als de andere, tot 1826 nog kleur. Die verdween met de vervaardiging van de afgietsels die nu in het British Museum bewaard worden...

Tweede site: Oeadi Es-Seboea

Ietwat verwijdert van de oever van het Nassermeer, vormt een sublieme woestijn met indrukwekkende duinen voor het decor van de drie tempels en graven opgericht in heel uiteenlopende periodes en heropgebouwd op een eerbiedwaardige afstand van elkaar. Kamelen wachten je op aan de tempel die blijkbaar over het algemeen als eerste aangedaan wordt, om de reizigers vervolgens de heuvel op te voeren - te voet doe je er een twintigtal minuten over. Mits je hem een kleine fooi toestopt, zal de man verantwoordelijk voor het onderhoud van de site, je met zijn tractor naar boven brengen. De cruiseboten van Assoean werpen hier s avonds anker op zo’n honderd meter van de oever. Rond tien uur s avonds, worden de passagiers op het dek verwacht om de verlichte monumenten te bewonderen - slechts een voorsmaakje want voor een goed en volledig beeld van de tempels is het wachten tot het ochtendgloren... Oeadi Es-Seboea bevindt zich op ongeveer honderdvijftig kilometer van New Kalabsha en de Hoge Dam van Assoean. De voornaamste tempel, waarnaar de site genoemd is, werd opgetrokken onder Ramses II op minder dan vijf kilometer ervandaan, zij het veel lager, waardoor hij tot de verdrinkingsdood veroordeeld was eenmaal het water van het meer op het definitieve peil gebracht was. De tempel werd afgebroken en heropgetrokken met de financiële steun van de Egyptische en de Amerikaanse Staat en werd opgedragen aan Amon-Rê, Rê-Horakthy en Ramses II. Omwille van de dubbele rij sfinxen voor het gebouw, noemt men het ook wel de Leeuwenvallei...

De tempel werd al herontdekt op het einde van de 18de eeuw, maar men startte pas in het begin van de daaropvolgende eeuw met de blootlegging ervan - hij was bijna volledig bedekt met zand. Een groot deel ervan werd gerestaureerd en vormt nu een lang geheel van een honderdtal meter. De laan met sfinksen van Oeadi Es-Seboea doet denken aan die van de tempel van Karnak in Luxor, maar is bescheidener. Een eerste kleine pyloon geeft uit op de eerste voorhof, ooit verbonden met een muurtje waarvan de overblijfslen op de oorspronkelijke site achtergebleven zijn. Ernaast staat een standbeeld van een farao met een dubbele kroon die de vereniging van Beneden- met Boven-Egypte uitbeeldt. Een tweede pyloon doet dienst als toegangsdeur tot een tweede voorhof, ook al omzoomd met sfynxen, deze keer met een valkenkop (de vorige hadden een mensengezicht) en die de god Horus uitbeelden. Het plein reikt tot aan de voet van een trap die op zijn beurt naar het terras van de tempel leidt. Het geheel is beschermd door een omwalling voorzien van een grote pyloon waarvoor een indrukwekkend beeld van Ramses II prijkt. De beeltenis van zijn dochter Bentanat, die tevens een van zijn echtgenotes was, werd in zijn rechterbeen uitgehouwen. De farao staat eveneens afgebeeld op andere bas-reliëfs: hij overwint Afrikaanse en Aziatische vijanden onder de blik van de twee goden aan wie deze tempel eveneens is opgedragen. Op het volgende hof ontbreekt het de zuilen aan de gebruikelijke elegantie van de andere gebouwen uit die tijd en werden de standbeelden verwoest door de Kopten die er, eeuwen later, een kerk in vestigden. Daarna volgt de hypostylzaal, waarmee je tevens het in de rots uitgehouwen gedeelte van het gebouw betreedt. De ruimte is versierd met offertaferelen. Dat geldt eveneens voor de vestibule, waar kleine zij aan zij gelegen kamertjes dienst deden als kluis. Waarschijnlijk waren ze voorzien van kostbare meubelen opgedragen aan de cultus en beelden van de koning. Helemaal achterin ligt het heiligdom, met aan weerszijden twee bijzalen. Ook dit gedeelte werd omgebouwd tot een kerk, hetgeen de aanwezigheid van de christelijke fresco’s bovenop de oorspronkelijke ‛heidense’ bas-reliëfs op het stucwerk verklaart.

Sommige koptische tekeningen zijn vervaagd met de tijd, hetgeen soms tot grappige anachronismes leidt. Zo is SInt-Pieter, geschilderd met een sleutel in de hand in een nis die hem omkadert, vergezeld van een twee beelden van Ramses die hem een offer lijkt aan te reiken... In deze tempel telt men het meeste afbeeldingen van de kinderen van de farao samen met hun vader. Dat is waarschijnlijk omdat het gebouw dateert uit het einde van zijn heerschappij en dit in tegenstelling tot het heiligdom Beit El-Oeali. Om de tempel van Dakka te bereiken, moet je een heuvel beklimmen. Onderweg wandel je langs rotsgraven en de tempel van Maharraqa, vroeger een dertigtal kilometer meer ten noorden gelegen. Hij werd in 1962 uit elkaar gehaald en staat sinds 1968 op deze plek, maar is een pak minder indrukwekkend dan de vorige. De bouw ervan ving aan in het Romeinse tijdperk, waarschijnlijk onder Augustus. De tempel is opgedragen aan Isis en Serapis, maar is nooit volledig afgewerkt. Nu blijft er enkel een hypostylzaal met vijftien zuilen met gebloemd kroonwerk over. Er kwam heel wat puzzlewerk aan te pas om dit gebouw opnieuw samen te stellen. Getuige daarvan is het cement dat de ontbrekende stenen vervangt. Het bezoek zelf maakt geen overweldigende indruk, maar het zicht van op het dak (bereikbaar via een wenteltrap, de enige in zijn soort in Egypte) is grandioos. Dat geldt ook voor het panorama van op de heuvel waar de tempel van Dakka in dezelfde periode neergeplant werd.

De Dakka-tempel werd vijftig kilometer zuidwaarts van zijn oorspronkelijke ligging verplaatst en stond vroeger tegenover een fort, dat zich op de rechteroever van de Nijl bevond en de wegen naar de goudmijnen van Nubië moest beschermen. Deze werden onder Ramses II nog steeds ontgonnen en de farao had er een bijzonder diepe put laten graven. Men heeft lange tijd gedacht dat die put slechts een legende was, totdat de Sovjets, die bevoegd waren voor de opmeting van de Nubische sites vooraleer aan de bouw van de Hoge Dam te beginnen, er de overblijfselen van terugvonden. Ontcijferde inscripties op enkele steenblokken verwijzen naar de naam van farao’s van het Nieuwe Rijk (en die dus misschien afkomstig zijn van nog oudere gebouwen waarvan men de stenen gerecupereerd heeft). Desondanks is het moeilijk om een precieze datum op de eveneens onafgewerkte tempel van Dakka te plakken, te meer daar er aanwijzingen zijn dat meerdere koningen bijgedragen hebben tot de bouw ervan: een Nubische koning van de 3de eeuw v.Chr., enkele Ptolemeïsche en zelfs keizer Augustus (eind 1ste eeuw v.Chr.), aan wie we ten minste de kapel en het heiligdom te danken hebben. De belangrijkste god heet hier Thot, afgebeeld met vier grote pluimen op het hoofd. Het uitzicht van aan de voet van de heuvel op de volledige site, het meer en de enkele velden omgeven door woestijn is schitterend, maar de tempel zelf is niet zo uitzonderlijk als die van Es-Seboea. Toegegeven, hij is eveneens onafgewerkt en van de oorspronkelijke de dubbele omwalling blijft enkel de ingangspyloon over, maar de muren en de dromos (toegangswegen) werden niet samengesteld. Men vond ze in deze toestand op de oorspronkelijke plaats terug. Het hof, tussen de pyloon en het pro-noas is zo groot en leeg dat de toegang heel ver weg van de tempel lijkt. te liggen De tempel zelf omvat enkel een pro-naos, drie zalen van het naos, een kleine hal en twee heiligdommen. Het merendeel van de bas-reliëfs is verdwenen, waarschijnlijk ‛uitgewist’ door vandalen, kopten of soldaten die een strijd leverden op het grondgebied van het voormalige Dakka. Maar enkele mooie offertaferelen hielden stand, onder andere in het heiligdom en de aanpalende Romeinse kapel.



Laatst aangepast op woensdag, 07 april 2010 12:32