Afdrukken
Tweet

EGYPTE: Cruise op het Nassermeer

De geredde tempels van de Nijl

Zo’n dertig jaar geleden werd een twaalftal tempels van de ondergang gered. Met de bouw van de tweede dam van Assoean werd in 1971 immers een deel van Nubië volledig overstroomd voor de aanleg van het tweede grootste stuwmeer ter wereld. Terwijl op de Nijl tussen Luxor en de oude dam meer dan driehonderd boten varen, cruisen er op het Nassermeer, van Assoean tot Aboe Simbel, slechts een handvol. Scheep mee in voor een rustige cruise op een heuse binnenzee en geniet mee van de stilte, de zuivere lucht en de miskende sites. We nemen alle tijd om de tempels tussen het water en de immens grote woestijn te verkennen.

De bouw van de dam van Assoean in de jaren 1960 betekende meteen het doodvonnis van een twintigtal tempels die onder het water van het Nassermeer, gelegen tussen de eerste en de tweede cataract van de Nijl en aan de huidige grens tussen Egypte en Soedan, zouden verdwijnen. Sommige tempels werden doorzocht voordat ze overspoeld werden met water. Andere, waaronder die van Aboe Simbel, werden afgebroken om hogerop heropgebouwd te worden. Uiteindelijk staan deze geredde tempels verspreid over vier sites langs de oevers van het meer, ver boven de zeespiegel en veel hoger dan oorspronkelijk het geval was. De reddingsoperatie van deze gebouwen werd gesteund door talrijke landen. Enkele kregen, uit dank voor hun goede zorgen welbepaalde overblijfselen. Zo gingen de ruïnes van Debod, naar Spanje (heropgericht op een esplanade in Madrid) en staan de tempels van El Lessiya, van Taffa en van Dendoer nu respectievelijk in het museum van Turijn, het Nederlandse Leiden en het Metropolitan Museum van New York. In 1960 deed de Unesco een oproep om de tempels te redden, een onderneming die duurde twintig jaar duurde. Ondertussen verloren de Nubiërs hun grondgebied en vestigden ze zich in Egypte. Uiteindelijk beslaat het Nassermeer een gigantische oppervlakte. Het is vijfhonderd kilometer lang en ligt verspreid over Egypte (driehonderdvijftig kilometer) en Soedan (honderdvijftig kilometer). De breedte schommelt tussen vijf en vijfendertig kilometer en de diepte tussen zestig en honderdtachtig meter, afhankelijk van de hoogte van de bergen en valleien die het meer overstroomd heeft. Rond het Nassermeer strekt zich een woestijn uit met rotsachtige reliëfs en duinen. Het gebied is onbewoond, of toch bijna.

In Wadi al-Seboea bevinden zich enkele bouwlanden, maar ze voeden slechts een handvol boeren, afgesloten van de rest van de wereld. Enkel in Aboe Simbel, dat overigens over een luchthaven beschikt, is sprake van een stadje. Het werd opgetrokken achter de tempels om te voldoen aan de noden van het toerisme. Slechts een straat doorkruist het verlaten en uitgestrekte gebied: ze vertrekt in Assoean en leidt tot Aboe Simbel, maar wordt afgesloten zodra het gevaar van een aanslag dreigt. Verder zorgen vissers op het meer voor een aanzienlijke visvangst. Men probeerde om via projecten Beneden-Nubië nieuw leven in te blazen. Zo loopt er bijvoorbeeld het plan Toshka, dat als doel heeft om met het teveel aan water (ten gevolge van de hoge waterstand van de Nijl en de overstromingen) de oases van de Tweede Nijlvallei te irrigeren dankzij de bouw van een driehonderd kilometer lang kanaal en het grootste pompstation ter wereld. In de verte, op ongeveer zeventig kilometer van Aboe Simbel, zie je de installatie liggen. Naar verluidt zou met deze infrastructuur het aandeel van de Egyptische vruchtbare grond groeien van vijf naar vijfentwintig percent, met een miljoen extra jobs tot gevolg. Die mensen moeten gehuisvest worden in nieuwe, nog op te richten steden in the middle of nowhere. De bouwwerf werd in 1996 ingewijd door president Mubarak. Men werkt nog steeds verder, zonder te weten wanneer het project eigenlijk af moet zijn. Het meer, een enorm waterreservoir van honderdtwintig à honderdvijftig miljard kubieke meter, is beschermd gebied. Tot nu toe kregen slechts zes cruiseschepen de toelating om het te bevaren. Het risico op vervuiling en overrompeling van de archeologische sites is dus beperkt. Op Kalabsha en Aboe Sibel na, zijn de sites overigens niet toegankelijk via de lucht of het land.


Eerste site: New Kalabsha

De tempel van Kalabsha stond vroeger in Talmis, op de linkeroever van de Nijl, op een veertigtal kilometer van de eerste cataract en van zijn huidige ligging. Hij werd versneden in dertienduizend blokken waarvan sommige tot dertig ton wogen en werd verplaatst tot op amper een kilometer van de Hoge Dam. De Bondsrepubliek Duitsland organiseerde de actie tussen 1961 en 1963 en restaureerde dit Romeinse en aan Mandoelis opgedragen gebouw gedeeltelijk. Mandoelis is een van de belangrijkste Nubische goden (zie kadertje) en herkent men aan zijn hemhem, een kroon van ramhoorns die drie elementen dragen - een drievoudige versie van het middelste element van het hoofddeksel van Osiris met daarboven zonneschijven en twee pluimen. De tempel werd waarschijnlijk gebouwd op het einde van de 1ste eeuw v.Chr. met, onder andere, materiaal afkomstig van nog oudere tempels. Het betreft een van de grootste Nubische heiligdommen (tweeënzeventig meter lang, vijfendertig breed, bijgebouwen niet meegerekend). Hij was voorbehouden aan de priesters en dus niet toegankelijk voor het volk, die vrede moesten nemen met het bas-reliëf van de buitenkant: een dubbele uitbeelding van Mandoelis waarboven een valk vliegt. De Kalabshca-tempel is opgetrokken volgens een klassiek Grieks-Romeins plan en omvat een tribune met een dertig meter lange kaai, een omwalling, een ingangspyloon, een betegeld binnenplein dat destijds omringd was met een zuilengang, gevolgd door het pro-naos, het naos of middengedeelte en het heiligdom. De gevel van het pro-naos is twintig meter breed, steunt op vier zuilen en beschikt over een centrale poort. Het gebouw is niet voorzien van een dak, waardoor je de bas-reliëfs beter kan bewonderen. Een ervan is het bas-reliëf van ‛Mandoelis-Sint-Georges’, uitgebeeld als een Romeinse ruiter die een vijand verslaat met daarboven een engel. Opvallend is ook de Griekse tekst, meer bepaald een decreet dat midden 3de eeuw in deze steen geëtst werd en dat varkens de toegang tot de tempel ten strengste verbiedt. Koptische kruisen, ook al uitgehouwen in de muur, bewijzen dat de gebouwen later dienst deden als kerk voor de christenen. De façade van het naos draagt de sporen van een onafgewerkt bas-reliëf en nog blanco cartouchen.

Sommige deskundigen beweren dat de bijzonder talrijke gaten in de muren niet aantonen dat de bouwwerf onafgewerkt was maar dat ze een vorm van tags zijn, bedoeld om de afbeeldingen van de goden ‛weg te gommen’. Reizigers en archeologen die de tempel begin twintigste eeuw op zijn oorspronkelijke ligging bezocht hebben, beweren dat de bas-reliëfs van het naos destijds nog gedeeltelijk gekleurd waren. Nu zijn de drie zalen ervan amper verlicht, dus is hun huidige toestand maar moeilijk in te schatten. Dat neemt niet weg dat de werken niet aan belang of schoonheid ingeboet hebben. Ze volledig beschrijven en er de godsdienstige en historische betekenis bij geven, zou ons te ver leiden en is materie voor een lijvig boek. In een van de zalen leidt een trap naar het dak, waar men de godsbeelden in de zon zette opdat ze energie en kracht zouden opslaan. Nu biedt dat dak de bezoekers vooral een panoramisch uitzicht op de site, de dam en het vreselijke monument dat de vriendschap symboleert tussen Egypte en de Sovjetunie, die de bouw ervan financierde. Een andere trap daalt af naar een kapel, een beetje zoals in Edfoe, alleen is deze ouabet, zo typisch voor Ptolemeïsche tempels, volledig kaal en niet voorzien van enige decoratie... De hoogte van de kamers van het naos neemt beetje bij beetje af naarmate je het heiligdom nadert. Dat is al even duister als het naos, maar de twee symmetrische bas-reliëfs op de buitenmuur zijn wél zichtbaar van in de gang die gevormd wordt door de muren van de tempel en van de omwalling. Je vindt er tevens een kleine nilometer en een waterput waar de priesters water kwamen halen voor de drankoffers. Buiten (in noordoostelijke richting) verrijst een Ptolemeïsche kapel van eind 2de eeuw v.Chr., hetgeen misschien verklaart waarom de omwalling niet volledig parallel loopt met de gevel van het gebouw. Op het eerste gezicht lijkt de kapel leeggeplunderd en vernietigd, maar ze bevat wel degelijk enkele mooie fresco’s van offerscènes van de farao aan Mandoelis en andere Nubische en Egyptische goden. Naast een stèle van het einde van de 6de eeuw v.Chr. is de site van Kalabsha een Ptolemeïsche mammisi rijk, in de zuidwestelijke hoek van de tempel. Hij diende om de geboorte van een godszoon te vieren - waarschijnlijk betrof het Mandoelis...

New Kalabsha herbergt nog meer gebouwen, zoals de kiosk van Kertassi, destijds gelegen op een dertigtal kilometer meer ten zuiden en die niets te maken heeft met de vorige gebouwen. Voordat de kiosk van de ondergang gered werd, was het niet meer dan enkele gebroken zuilen. De reddingsactie startte in 1962 onder leiding van de Dienst voor Egyptische Antiquiteiten en was gefinancierd met Amerikaanse subsidies. Ook deze kleine tempel dateert uit de Romeinse periode, was opgedragen aan Isis en werd gedeeltelijk heropgebouwd. Vandaag staat nog enkel ‛een boeket van sierlijke zuilen’ overeind die, volgens Champollion de kern vormden van deze mini-tempel met schitterende composiete kapitelen waarop twee pijlers met het hoofd van Hator prijken. Nog een Nubisch monument dat naar de site overgebracht werd: de tempel van Beit al-Oeali, gedeeltelijk gebouwd in de rots en tussen 1960 en 1964 afgebroken, ook al met de financële steun van de Verenigde Staten. Oorspronkelijk bevond hij zich op anderhalve kilometer van de oude Kalabsha-tempel, nu op amper ongeveer drienhonderd meter. Dit was waarschijnlijk een van de eerste heiligdommen in Nubië die opgetrokken werd door Ramses II, wiens jeugdige krachttoeren overigens afgebeeld staan op het hof van het gebouw, het enige gedeelte van de tempel dat niet in de rots uitgehouwen is. Ook de farao troont in de binnennissen - omringd met goden waarvan sommige beelden in erbarmelijke staat werden teruggevonden. Op de zuidelijke muur van het hof verschijnt onder andere een paard dat Afrikaanse gevangenen vertrapelt, terwijl ze proberen te vluchten in een bosje palmbomen. Een kind tracht een kokende vrouw, neergehurkt onder een boom, te verwittigen van het dreigende gevaar. Deze bas-reliëfs vertoonden, net als de andere, tot 1826 nog kleur. Die verdween met de vervaardiging van de afgietsels die nu in het British Museum bewaard worden...

Tweede site: Oeadi Es-Seboea

Ietwat verwijdert van de oever van het Nassermeer, vormt een sublieme woestijn met indrukwekkende duinen voor het decor van de drie tempels en graven opgericht in heel uiteenlopende periodes en heropgebouwd op een eerbiedwaardige afstand van elkaar. Kamelen wachten je op aan de tempel die blijkbaar over het algemeen als eerste aangedaan wordt, om de reizigers vervolgens de heuvel op te voeren - te voet doe je er een twintigtal minuten over. Mits je hem een kleine fooi toestopt, zal de man verantwoordelijk voor het onderhoud van de site, je met zijn tractor naar boven brengen. De cruiseboten van Assoean werpen hier s avonds anker op zo’n honderd meter van de oever. Rond tien uur s avonds, worden de passagiers op het dek verwacht om de verlichte monumenten te bewonderen - slechts een voorsmaakje want voor een goed en volledig beeld van de tempels is het wachten tot het ochtendgloren... Oeadi Es-Seboea bevindt zich op ongeveer honderdvijftig kilometer van New Kalabsha en de Hoge Dam van Assoean. De voornaamste tempel, waarnaar de site genoemd is, werd opgetrokken onder Ramses II op minder dan vijf kilometer ervandaan, zij het veel lager, waardoor hij tot de verdrinkingsdood veroordeeld was eenmaal het water van het meer op het definitieve peil gebracht was. De tempel werd afgebroken en heropgetrokken met de financiële steun van de Egyptische en de Amerikaanse Staat en werd opgedragen aan Amon-Rê, Rê-Horakthy en Ramses II. Omwille van de dubbele rij sfinxen voor het gebouw, noemt men het ook wel de Leeuwenvallei...

De tempel werd al herontdekt op het einde van de 18de eeuw, maar men startte pas in het begin van de daaropvolgende eeuw met de blootlegging ervan - hij was bijna volledig bedekt met zand. Een groot deel ervan werd gerestaureerd en vormt nu een lang geheel van een honderdtal meter. De laan met sfinksen van Oeadi Es-Seboea doet denken aan die van de tempel van Karnak in Luxor, maar is bescheidener. Een eerste kleine pyloon geeft uit op de eerste voorhof, ooit verbonden met een muurtje waarvan de overblijfslen op de oorspronkelijke site achtergebleven zijn. Ernaast staat een standbeeld van een farao met een dubbele kroon die de vereniging van Beneden- met Boven-Egypte uitbeeldt. Een tweede pyloon doet dienst als toegangsdeur tot een tweede voorhof, ook al omzoomd met sfynxen, deze keer met een valkenkop (de vorige hadden een mensengezicht) en die de god Horus uitbeelden. Het plein reikt tot aan de voet van een trap die op zijn beurt naar het terras van de tempel leidt. Het geheel is beschermd door een omwalling voorzien van een grote pyloon waarvoor een indrukwekkend beeld van Ramses II prijkt. De beeltenis van zijn dochter Bentanat, die tevens een van zijn echtgenotes was, werd in zijn rechterbeen uitgehouwen. De farao staat eveneens afgebeeld op andere bas-reliëfs: hij overwint Afrikaanse en Aziatische vijanden onder de blik van de twee goden aan wie deze tempel eveneens is opgedragen. Op het volgende hof ontbreekt het de zuilen aan de gebruikelijke elegantie van de andere gebouwen uit die tijd en werden de standbeelden verwoest door de Kopten die er, eeuwen later, een kerk in vestigden. Daarna volgt de hypostylzaal, waarmee je tevens het in de rots uitgehouwen gedeelte van het gebouw betreedt. De ruimte is versierd met offertaferelen. Dat geldt eveneens voor de vestibule, waar kleine zij aan zij gelegen kamertjes dienst deden als kluis. Waarschijnlijk waren ze voorzien van kostbare meubelen opgedragen aan de cultus en beelden van de koning. Helemaal achterin ligt het heiligdom, met aan weerszijden twee bijzalen. Ook dit gedeelte werd omgebouwd tot een kerk, hetgeen de aanwezigheid van de christelijke fresco’s bovenop de oorspronkelijke ‛heidense’ bas-reliëfs op het stucwerk verklaart.

Sommige koptische tekeningen zijn vervaagd met de tijd, hetgeen soms tot grappige anachronismes leidt. Zo is SInt-Pieter, geschilderd met een sleutel in de hand in een nis die hem omkadert, vergezeld van een twee beelden van Ramses die hem een offer lijkt aan te reiken... In deze tempel telt men het meeste afbeeldingen van de kinderen van de farao samen met hun vader. Dat is waarschijnlijk omdat het gebouw dateert uit het einde van zijn heerschappij en dit in tegenstelling tot het heiligdom Beit El-Oeali. Om de tempel van Dakka te bereiken, moet je een heuvel beklimmen. Onderweg wandel je langs rotsgraven en de tempel van Maharraqa, vroeger een dertigtal kilometer meer ten noorden gelegen. Hij werd in 1962 uit elkaar gehaald en staat sinds 1968 op deze plek, maar is een pak minder indrukwekkend dan de vorige. De bouw ervan ving aan in het Romeinse tijdperk, waarschijnlijk onder Augustus. De tempel is opgedragen aan Isis en Serapis, maar is nooit volledig afgewerkt. Nu blijft er enkel een hypostylzaal met vijftien zuilen met gebloemd kroonwerk over. Er kwam heel wat puzzlewerk aan te pas om dit gebouw opnieuw samen te stellen. Getuige daarvan is het cement dat de ontbrekende stenen vervangt. Het bezoek zelf maakt geen overweldigende indruk, maar het zicht van op het dak (bereikbaar via een wenteltrap, de enige in zijn soort in Egypte) is grandioos. Dat geldt ook voor het panorama van op de heuvel waar de tempel van Dakka in dezelfde periode neergeplant werd.

De Dakka-tempel werd vijftig kilometer zuidwaarts van zijn oorspronkelijke ligging verplaatst en stond vroeger tegenover een fort, dat zich op de rechteroever van de Nijl bevond en de wegen naar de goudmijnen van Nubië moest beschermen. Deze werden onder Ramses II nog steeds ontgonnen en de farao had er een bijzonder diepe put laten graven. Men heeft lange tijd gedacht dat die put slechts een legende was, totdat de Sovjets, die bevoegd waren voor de opmeting van de Nubische sites vooraleer aan de bouw van de Hoge Dam te beginnen, er de overblijfselen van terugvonden. Ontcijferde inscripties op enkele steenblokken verwijzen naar de naam van farao’s van het Nieuwe Rijk (en die dus misschien afkomstig zijn van nog oudere gebouwen waarvan men de stenen gerecupereerd heeft). Desondanks is het moeilijk om een precieze datum op de eveneens onafgewerkte tempel van Dakka te plakken, te meer daar er aanwijzingen zijn dat meerdere koningen bijgedragen hebben tot de bouw ervan: een Nubische koning van de 3de eeuw v.Chr., enkele Ptolemeïsche en zelfs keizer Augustus (eind 1ste eeuw v.Chr.), aan wie we ten minste de kapel en het heiligdom te danken hebben. De belangrijkste god heet hier Thot, afgebeeld met vier grote pluimen op het hoofd. Het uitzicht van aan de voet van de heuvel op de volledige site, het meer en de enkele velden omgeven door woestijn is schitterend, maar de tempel zelf is niet zo uitzonderlijk als die van Es-Seboea. Toegegeven, hij is eveneens onafgewerkt en van de oorspronkelijke de dubbele omwalling blijft enkel de ingangspyloon over, maar de muren en de dromos (toegangswegen) werden niet samengesteld. Men vond ze in deze toestand op de oorspronkelijke plaats terug. Het hof, tussen de pyloon en het pro-noas is zo groot en leeg dat de toegang heel ver weg van de tempel lijkt. te liggen De tempel zelf omvat enkel een pro-naos, drie zalen van het naos, een kleine hal en twee heiligdommen. Het merendeel van de bas-reliëfs is verdwenen, waarschijnlijk ‛uitgewist’ door vandalen, kopten of soldaten die een strijd leverden op het grondgebied van het voormalige Dakka. Maar enkele mooie offertaferelen hielden stand, onder andere in het heiligdom en de aanpalende Romeinse kapel.


Derde site: New Amada

New Amada ligt op honderdtachtig kilometer van de Hoge Dam van Assoean en telt twee tempels en een graftombe, gelegen nabij de oever van het meer. Bootjes zetten de bezoekers af op amper een twintigtal meter van het eerste gebouw en komen hen een à twee uur later vlakbij de graftombe van Pennoet, ongeveer tweehonderd meter verder, opnieuw oppikken. De reddingsoperatie van de tempel van Amada verliep volledig anders dan die van de andere monumenten die je tijdens een cruise op het Nassermeer bezoekt. Enkel de hypostylzaal werd afgebroken en terug opgebouwd. De andere werden op rails verplaatst naar een plek drie kilometer ten zuiden en vijfenzestig meter hoger. Men liet zich hiervoor inspireren door de reddingsoperatie van het kasteel van Landas en men deed beroep op hetzelfde, Franse, team. Men heeft de bodem onder het gebouw weggegraven, de funderingen ondersteund met balken van gewapend beton, alles vastgebonden met enorme kettingen en op karren verschoven. Die karren werden via drie spoorwegen van honderdvijftig meter lang verplaatst en bij aankomst uitgeladen. Het duurde meer dan drie maanden vooraleer de tempel zijn nieuwe thuishaven bereikt had. De hele onderneming was een ware race tegen de tijd: het water van het meer zou zesennegentig uur voor het beëindigen van de werken zijn hoogste peil bereiken, waardoor men moest overgaan tot de bouw van een tijdelijke dijk in zand.

De Amada-tempel, opgericht onder de 18de dynastie, werd gebouwd in de 15de eeuw v.Chr. en is daarmee, ondanks de sporen van restauratiewerken in de twee daaropvolgende eeuwen, een van de oudste faraotempels van Nubië. Net als zovele andere Nubische tempels, herbergde hij het processieschip van Rê-Hokharty en Amon-Rê, de goden waaraan het gebouw overigens opgedragen is. Vele eeuwen later werd het door de kopten omgevormd tot kerk en werd er een koepel aan toegevoegd. Dat is ook de gedaante waarin een onderzoeker de tempel rond 1740 tekende en waarin Champollion hem, half onder het zand, ‛ontdekte’. Tegenwoordig laat de buitenkant van de relatief kleine (22m lang, 9m breed) en kale tempel niet vermoeden hoe knap het interieur van de zalen, bedekt met bas-reliëfs en nog gedeeltelijk gekleurd, moet geweest zijn. Van de omwalling blijven slechts enkele delen over. Een bescheiden pyloon geeft uit op een hof bedekt met nog oudere zuilen, gevolgd door een hal en vervolgens het heiligdom en zijn zijzalen. Naast de afbeelding van hogervermelde goden en van de verschillende farao’s die achtereenvolgens deelnamen aan de bouw van de tempel (waaronder Ramses II), valt een wel heel bijzonder detail op: boven de deur die toegang verleent op de vestibule prijken naïeve graffiti’s die een karavaan kamelen uitbeeldt, waarschijnlijk in de rots uitgehouwen door nomaden of door pelgrims op weg naar Mekka. De kleine rotstempel van Derr werd enkele meters verderop opgetrokken. Hij komt uit het gelijknamige dorp en was voor de bouw van de Hoge Dam de enige tempel op de oostelijke oever van de Nijl. Ondertussen is hij, net als de andere, verplaatst naar de westelijke oever, een tiental kilometer ten noorden van zijn oorspronkelijke ligging. De werken startten in 1964 en het gebouw werd in honderden stukken versneden. Vervolgens werden ze genummerd, voorzien van een etiket en per boot getransporteerd om op New Amada heropgebouwd te worden.

Van buiten zie je enkel een klein hof, het enige overblijfsel van het buitenste gedeelte van deze tempel gewijd aan de zonnegod die tijdens het begin van de heerschappij van Ramses II opgetrokken werd. Vandaar ook dat enkel de zeventien eerste kinderen hier afgebeeld zijn. Maar Derr is met zijn tweede hypostylzaal, heiligdom en twee andere bijgebouwen uitgehouwen in de rots, nochtans groter dan de vorige (36m lang, 13m breed). De eerste zaal onderging in de 8ste eeuw een aanzienlijke gedaanteverandering: ze werd omgebouwd tot kerk en voorzien van koepels, waar vandaag niets meer van overblijft. De bas-reliëfs van de heldendaden van de farao tijdens de oorlog daarentegen bleven gedeeltelijk bewaard. In de tweede ruimte wijdt Ramses zich aan religieuze ceremonies - her en der bleven de kleuren opvallend goed bewaard. Op de zuilen omhelzen diverse godinnen de farao, terwijl achterin het heiligdom drie door de kopten toegetakelde standbeelden aan zijn zijde tronen. De bijzalen zijn eveneens versierd met mooie etsen die mogelijk in de oorspronkelijke grot gegraveerd zijn. Dat zou ook de ietwat rare volgorde van de verschillende kamers verklaren. Als je de oevers van het meer volgt, bereik je een zandpad dat naar de graftombe van Pennoet leidt. Ook deze is uitgehouwen in de rots en lijkt van ver een beetje op een tipi in aarde. Oorspronkelijk was de tombe uitgehouwen in een heuvel op veertig kilometer ten noorden van de huidige site. Ze werd tusen 1960 en 1963 verplaatst met Amerikaanse subsidies door een team van de Universiteit van Caïro. Opmerkelijk gegeven: Penoet, de heerser van Beneden-Nubië in de 12de eeuw v.Chr., (onder Ramses VI) werd niet begraven in zijn geboorteland, zoals de traditie dat wou voor Egyptische hoogwaardigheidsbekleders. Sommigen vermoeden dan ook dat hij misschien wel van Nubische afkomst was. Wat er ook van zij, hij moet wel belangrijk genoeg geweest zijn om een dergelijke tombe, mooi versierd en ontworpen zoals de toenmalige tombes van Thebe, te verdienen. Links van de ingang is het portret van Pennoet en zijn vrouw gesculpeerd in reliëf. In de zaal illustreren bas-reliëfs het persoonlijke en professionele leven van de hoogwaardigheidsbekleder (rechts) en de begrafenisrites (links, ofte in het westen, waar de zon en het dodenrijk elkaar ontmoeten, vandaar ook dat de necropolen, zoals die van Thebe, zich altijd op de westelijke oever van de Nijl bevinden). Helemaal achterin palmen drie primitieve standbeelden een nis in. Een van hen beeldt Hator uit met een koeienkop.

Qasr Ibrim

Zoals zijn naam al aangeeft, is Qasr Ibrim geen tempel maar een fort. Het is het enige ‛monument’ van Beneden-Nubië dat niet verplaatst werd. Eigenlijk is het niet op een kunstmatige manier van de overstroming gered: aangezien het fort zich weleer bovenop een heuvel bevond, prijkt het nu op een eilandje in het water. Van de vesting en het omliggende dorp resten enkel nog de overblijfselen van een basiliek en de schijnbaar weinig betekenisvolle ruïnes van wat ooit een wachtpost geweest is - met een schitterend en onovertroffen uitzicht op de zeventig meter lager gelegen Nijl. Op ongeveer zestig kilometer van Aboe Simbel en op meer dan tweehonderd kilometer van Assoean, heette Qasr Ibrim eerst Primis. Later noemde men hem Pemede en de Kopten herdoopten hem tot Phrim alvorens zijn uiteindelijke Arabische naam te krijgen. Het fort deed gedurende drieduizend jaar dienst, van het jaar 1000 v.Chr tot in 1812. De omvang van de site neemt af naarmate het waterpeil stijgt en soms is hij niet meer dan een minuscuul eilandje dat de reizigers niet mogen betreden. De overblijfselen worden nog steeds blootgelegd en dat verloopt niet altijd even vlekkeloos aangezien een groot deel ervan regelmatig overstroomd is. Het fort was in de 14de eeuw v.Cht. getuige van de komst van de Egyptenaren en vervolgens van die van de Grieken en de Romeinen (4de eeuw v.Chr.-4de eeuw na Chr.) en de Byzantijnen en werd meermaals omgebouwd en/of gerestaureerd.

Begin 16de eeuw arriveerde een garnizoen Bosnische huursoldaten - waarschijnlijk de meest uitzonderlijke periode uit zijn geschiedenis want naar verluidt vergat men ze eenvoudigweg af te lossen. En dus besloten ze om zich in het dorp te vestigen, te trouwen en zich voort te planten, totdat hun nakomelingen begin 19de eeuw verjaagd werden. De aanwezigheid van deze Bosniërs verklaart, zegt men, waarom sommige Nubiërs blond haar en blauwe ogen hebben. Nog zo’n klein mysterie: aan de ruïnes van de Taharqa-tempel heeft men de overblijfselen van een nog oudere kerk teruggevonden. Een deel van het altaar zou nog naar wierook geroken hebben...De opgravingen legden tevens de overblijfselen van een stad bloot en men ontdekte er honderden glazen en kruikjes uit de 4de eeuw v.Chr. , waardoor men evenwicht ervan uit mag gaan dat de stad minstens één taverne rijk was. Een kathedraal, waarschijnlijk gebouwd tussen de 7de en de 10de eeuw en omgebouwd tot moskee na de aankomst van de Bosniërs, heeft een ereplaatsje in het centrum van het eiland (en stond dus vroeger op de top van de kaap). Grote delen muur, bogen versierd met roosvensters, een koornis, schepen en een trap die naar de cryptes leidt hebben de tand des tijds en de islamitische invloed weerstaan. De cruiseboten houden er een twintigtal minuten halt zodat de passagiers van op het bovendek de overblijfselen van deze garnizoensstad, een christelijk domein in een moslimwereld, kunnen bewonderen.


Vierde site: Aboe Simbel

De site van de twee tempels van Aboe Simbel, de ene opgedragen aan Ramses II, de andere aan een van zijn favoriete echtgenotes Nefertari, is onmiskenbaar de bekendste tempel aan het Nassermeer. Velen weten enkel van het bestaan van deze tempels in Beneden-Nubië af. In tegenstelling tot de andere gebouwen, kreeg de redding van deze tempel veel media-aandacht. Bovendien vervolledigen ze over het algemeen een traditionele cruise op de Nijl van Luxor naar Assoean. Je kan de tempels ook met het vliegtuig bereiken of, als de weg niet afgesloten is, over land. Maar de site via het water betreden, biedt een spectaculairder en vollediger uitzicht. Theatraler ook, want de passagiers hebben meestal recht op dramatische achtergrondmuziek die de eerste indruk extra kracht moet bijzetten. Maar alles bij elkaar beklemtoont deze benadering van de tempels het ietwat artificiële aspect van hun ligging en het decor waarin men ze zo wonderwel geïntegreerd heeft. De grootte van de tempel van Abou Simbel, waarschijnlijk de bekendste van Egypte, is recht evenredig met de beroemdheid van Ramses II. Hij keert de woestijn de rug toe en ligt op zo’n tweehonderdtachtig kilometer van Assoean, vlakbij de tweede cataract en de Soedanese grens. Hij bleef lange tijd onder het zand bedekt, totdat hij in 1813 herontdekt werd door de Zwitserse archeoloog John Burckhardt, die overigens enkel het bovenste gedeelte zag. De opgravingen legden de toegang tot de schitterende versierde zalen bloot. En toen bleek dat de bouw van de Hoge Dam de verdwijning van de tempel betekende, verzette de internationale gemeenschap zich en riep de Unesco tot financiële en andere hulp op. Talrijke landen gingen hierop in.

Ook de reddingsactie van Aboe Simbel was een ware race tegen de klok. Men voorspelde een stijging van het water van vierenzestig meter en men moest beide tempels dus ter hoogte van de toekomstige oevers verplaatsten, tweehonderd meter verder. Het versnijden en heropbouwen van de tempel namen vijf jaar in beslag (van 1964 tot 1968), zonder de vier jaar van afwerkingswerken mee te rekenen, en kostten veertig miljoen dollar. In totaal werkten er meer dan duizend arbeiders aan mee. De reddingsoperatie was ingewikkeld en ingenieus en verliep in zes stappen. De tempels waren uitgehouwen in de heuvels en dus moest men ze eerst losmaken. Ondertussen bouwde men een soort van dam die de werf moest beschermen tegen het oprukkende water. De gebouwen werden vervolgens versneden in ongeveer duizenddriehonderd blokken, waarvan sommige tot dertig ton wogen. Ze werden genummerd en op een betonnen constructie geplaatst. Uiteindelijk moesten de tempels opnieuw tussen de rotsen geplaatst worden. Hiervoor was een bekisting nodig alsook een immens grote betonnen koepel, steunend op een honderdtal bogen en bedekt met rotsen, waardoor het geheel op een heuvel lijkt. Tot voor twee of drie jaar kon men het interieur van de koepel bezoeken, waardoor men een veel beter zicht kreeg op de omvang van de werkzaamheden. Nu kan men niet meer achter de schermen kijken en is de omgeving streng bewaakt.

DE GROTE TEMPEL

Hoewel zich voor deze tempel een voorhof en een groot terras met een rij standbeelden en twee kleine kapelletjes bevinden, eisen de vier grote stenen kolossen die dienst doen als pyloon meteen alle aandacht op. Ze zijn twintig meter hoog en hebben indrukwekkende afmetingen: een voorhoofd van 0,59m, een neus van 0,98m, ogen van 0,84m, oren van 1,06m en een mond van 1,10m breed. Ze beelden allemaal Ramses II uit en van eentje ontbreekt het hoofd - waarschijnlijk viel het er na een aardbeving af en men heeft het sindsdien niet gerestaureerd. Het hoofd ligt dus nog steeds in twee stukken aan de voet van de kolos, precies op de plek waar men het teruggevonden heeft. Zodra de gids zijn uitleg gegeven heeft (gidsen met groepen zijn binnen niet toegelaten), krijg je meer tijd dan de reizigers die per vliegtuig gekomen zijn om de talrijke boeiende en aparte details te bewonderen. De grote tempel is veeleer uitgehouwen dan gebouwd en is gewijd aan de goddelijke drievuldigheid van Amon, Rê-Horakhty en Ptah maar je ontdekt er vooral afbeeldingen van Ramses, zowel godheid als farao, uitgehouwen in de steen van de kolossen en in het merendeel van de bas-reliëfs. Maar wanneer je ze nader bekijkt, zie je ook kleine beelden gehouwen tussen of tegen de benen van de kolossen. Ze beelden de leden van de koninklijke familie uit: de moeder, twee dochters van zijn dochters uit zijn huwelijken, Nefertari enzovoort. Verder sieren handtekeningen en graffiti’s van Griekse soldaten of reizigers uit de 19de-eeuw en zelfs van enkele eminente archeologen de stenen. Op de top van de dertig meter hoge façade, prijkt een verrassende fries van een serie van tweeëntwintig bavianen, terwijl de muur van de gang naar de ingang van de tempel versierd is met een resem Afrikaanse (links) en Aziatische (rechts) gevangenen, neerbuigend en onderdanig zoals alle bas-reliëfs die naar de almacht van de megalomane en gruwelijke farao verwijzen. Achter de zware houten deur ligt de eerste zaal. Het plafond, ondersteund door een dubbele rij van vier pijlers waartegen evenveel afbeeldingen van Ramses leunen, is versierd met schilderingen van Osiris in het gedaante van een gier met gespreide vleugels. Op de muren roepen bas-reliëfs herinneringen op aan de heldendaden van Ramses II, waaronder de onvermijdelijke slag bij Qadesh, als een stripverhaal te lezen van links naar rechts. Op een van de afbeeldingen staat Ramses II klaar om het hoofd van de vijand, die hij bij het haar vastgrijpt, af te hakken. Elders overschouwt de farao staande op zijn praalwagen een defilé van gevangenen, waarvan men de handen en geslachtsdelen afgesneden heeft om ze makkelijker te kunnen tellen. Vervolgens wandel je door een tweede hypostylzaal, versierd met eerder religieuze dan militaire taferelen (de koning, alleen of in het gezelschap van Nefertari, brengt offers aan de goden) en bereik je het meer bescheiden heiligdom. De farao troont in een nis, naast de heilige drievuldigheid. Het ontging de archeologen oorspronkelijk dat de opstelling van de standbeelden niet aan het toeval overgelaten was: twee keer per jaar, op de herfst- en lentenachtevening, belichten zonnestralen de personages een voor een, behalve Ptah, god van de duisternis.

DE KLEINE TEMPEL

Iets verderop verrijst de tempel van Hator, die Ramses II liet optrekken ter ere van zijn favoriete echtgenote Nefetari. Het betreft eveneens een rotstempel. Hier doen zes standbeelden van tien meter dienst als pyloon. Naast hen prijken beelden van de koningskinderen. Aan weerszijden van de smalle poort omkaderen twee afbeeldingen van de farao dat van Nefertari, voorzien van de attributen van Hator. In de kamer voor de hal en het heiligdom, staan zes zuilen versierd met het hoofd van de godin, uitgedost met koeienoren en een opmerkelijk kapsel. Dit is niet de enige Nubische tempel gewijd aan een koningin, maar wel de enig waar de naar verluidt heel mooie koningin op de gevel pronkt en even groot als haar man afgebeeld is. Al dient gezegd dat de koning niet naliet zichzelf te verheerlijken. De site sluit de deuren om vijf uur in de namiddag, maar de passagiers van de cruiseschepen (en wie in een hotel in Aboe Simbel verblijft) krijgen de gelegenheid om de klank- en lichtshow op de façade van de tempels bij te wonen. Volgens velen is dit het mooiste spektakel van Egypte...


Laatst aangepast op woensdag, 07 april 2010 12:32