Van eind 19e tot begin 20e eeuw vormden het Baskenland en de hoofdstad Bilbao een belangrijk industrieel centrum, vooral door de metallurgie. Om al die fabrieken te bevoorraden met steenkool, rolden treinen uit de streek rond León af en aan. De ‘La Robla’ lijn León-Bilbao werd niet voor niets de ‘koning der goederentreinen’ genoemd. Om dit spoor aan te leggen moest men destijds, in 1894, veel natuurlijke obstakels uit de weg ruimen. Ravijnen werden met hangbruggen overbrugd, en door de bergen groef men lange tunnels. Het was voor zijn tijd een gigantische bouwwerf, en voor veel dorpen betekende hij het begin van hun ontwikkeling. Met La Robla werd niet alleen jaarlijks 200.000 ton steenkool vervoerd. Het traject zorgde ook voor de uittocht van het platteland, met aan boord boeren op zoek naar werk in de Baskische industrie. Toen er andere verbindingen kwamen (vooral wegen), en de steenkoolindustrie achteruit begon te gaan, betekende dat het einde van de industriële episode van de La Robla lijn. De spoorwegen en lijnen die door de mijncompagnieën opgericht waren, werden verlaten of ze werden in de jaren 70 heringericht als publieke lijnen. Het netwerk valt vandaag nog altijd onder de bevoegdheid van de FEVE (de openbare Spaanse Spoorwegen). In 1982 nam de FEVE het initiatief om een toeristische route uit te stippelen over de oude kolensporen. Hetzelfde jaar nog hield men de Transcantabrico boven de doopvont, op dat ogenblik nog van Santiago de Compostella tot Bilbao. Het succes bleef niet uit, en 18 jaar later volgde er een parallelle verbinding in omgekeerde richting. In 2003 werd La Robla eraan toegevoegd en met veel tromgeroffel geopend, waardoor de Transcantabrico zijn reisweg kon verlengen tot León, in het binnenland. Vanaf toen konden passagiers dus ook het contrast ontdekken tussen de tradities en de landschappen aan de kust en die in het binnenland, tussen land en zee.