Naam:
Email:
Artikels


PDF Afdrukken E-mailadres

CHINA

Van Beijing naar Chengde

“700 millions de Chinois Et moi, et moi, et moi!”... Sinds 1966, het jaar waarin Jacques Dutronc hiermee een hitje scoorde, kende China een exponentiële bevolkingsgroei. Vandaag telt het land 1.266 miljard inwoners, een mengeling van etnische groepen. China heft de oppervlakte van een continent en wordt begrensd door 20.000 kilometer aan landgrenzen en 14.000 kilometer kust. De hoofdstad Beijing alleen al telt evenveel inwoners als België. En daarmee is ze nog niet eens de meest dichtbevolkte stad van het land: Shangai verslaat met zijn 14,2 miljoen inwoners alle records. Met alle spectaculaire omwentelingen vandien. Maar ook Beijing is, na 52 jaar communisme, volop in beweging. De relikwieën die de grote schoonmaak van de Rode Gardisten overleefd hebben, worden in ere hersteld – de Olympische Spelen van 2008 zitten hier voor iets tussen. Het toennemende toerisme wijst, samen met andere tendensen, op een onmiskenbare openheid naar de vrijemarkteconomie. Steeds meer westerse bezoekers komen op ontdekkingstocht naar de overblijfselen van een geschiedenis die gedeeltelijk bespot is door de culturele revolutie, maar gelukkig niet uit ons geheugen en onze geschiedenisboeken gewist is.

Een zeer lange geschiedenis…

De Chinese beschaving is een van de oudste ter wereld, al is het moeilijk om een onderscheid te maken tussen de werkelijkheid en de legends over de goddelijke verklaarde keizers die al eeuwenlang – lang voordat men de eerste historische feiten heeft vastgelegd – de ronde doen. Vanaf de 16de of de 17de eeuw v.Chr. laat de Shangdynastie sporen na. Ze bouwt haar macht uit binnen een feodaal systeem en wordt opgevolgd door Zhou (of Tcheou: 11de – 3de eeuw v.Chr. ). Maar de aristocratie, die steeds meer delen van het rijk in handen krijgt, ondermijnt deze centrale macht en er onstaan interne strubbelingen. We schrijven ondertussen 4de en 3de eeuw v.Chr. Deze fase wordt omschreven als de periode van de Strijdende Koninkrijken. In datzelfde tijdperk worden er gigantische muren opgetrokken. Dat weerhoudt er de Qin (of Ts’in) niet van om beetje bij beetje de macht te grijpen en een heus keizerrijk uit te bouwen door de leenstaten een na een in te palmen. Uit deze chaos onststaan verschillende denkrichtingen. Filosofen zoeken naar wijsheid en waarheid te midden van deze verscheurde wereld. Twee ervan zullen hun stempel drukken op de filosofische-religieuze geschiedenis: Confucius, op moralistische en politiek gebied, en Lao Tseu, die een mystiekere weg inslaat en ‘eenvoudigweg’ het taoïsme opricht. De eerste keizer, Shi Houang-ti, is een toonbeeld van voorzichtigheid, maar ook van tirannie en overwinningsdrang. Onder zijn bewind worden de muren verder verstevigd en verlengd. Hij lijft ook extra gebieden in. Zijn macht is absoluut en hij verenigt zijn gebieden door overal dezelfde normen (muntstukken, maten, het schrift …) op te leggen en een stevige administratie uit te bouwen. De vooruitgang maakt grote sprongen, net als de handel. Beide tendensen maken dat China, bij de aanvang van onze jaartelling, waarschijnlijk het meest ‘beschaafde’ land is – op cultureel en technisch gebied althans.

Op menselijk vlak is her er heel andere koek: de intelellectuelen worden gesard, de slavernij houdt stan en de Han, die de Qin opgevolgen (206v.Chr.), voeren verplichte volksverhuizingen in – kwestie van een eventuele nationale opstand de kop in te drukken. Maar ze verleggen ook de grenzen van het land en ze bouwen de grote handelsroutes uit (waaronder de zo bekende zijderoute). In minder dan een eeuw tijd vormen ze China om tot een grote werledmacht, met Xi’an als hoofdstad. Daar zal met later in de buitenwij van de huidige stad het fameuze terracotta leger opgraven. Het lag er al sinds de Qin-periode begraven. Maar de macht van de Han brokkelt af. De laatste vorsten blijken veel minder efficient dan hun voorgangers en in nog geen drie eeuwen tijd komt het land in de ban van bloedige oorlogen en anarchie. Dat leidt uiteindelijk tot het einde van de dynastie. Het Chinese rijk valt uiteen. Er volgen vier minstens even bewogen eeuwen, waarin oorlogen en invasies centraal staan. Eerst wordt het land onderverdeeld in Drie Koninkrijken, die voortdurend tegen elkaar strijden. Daarna wordt China officiëel herenigd – dat brengt echter geen einde aan de wedijver, de invasies en de machtwissels tussen noord en zuid. Het boeddhisme – soms vermengd met het taoïsme – verspreidt zich daarentegen wél over het hele land. De eerstvolgende historisch belangrijke dynastie is die van Souei. Vanaf de 6de eeuw proberen ze het keizerrijk fundamenteel te herenigen, maar hun gezag is te broos. In 618 komen de Tang aan de macht. Ze verwerven nieuwe gebieden, voeren opnieuw een stevige administratie in en herstellen het confucianisme als officiële staatsdocrine. Dat alles stimuleert de vooruitgang van het land – het is overigens in die periode dat de boekdrukkunst er het daglicht ziet.

Na een regeerperiode van drie eeuwen gaat de Tangdynastie ten onder als gevolg van interne oorlogen en opstanden. Dat neemt niet weg dat ze tot de belangrijkste dynastieën van het land gerekend wordt. China kwijnt opnieuw weg. Vijf dynastieën en tien staten volgen elkaar op (907-960). Het land wordt bezet en ingenomen door invallers. Het Chinese territorium wordt kleiner. Het commercieel en politiek centrum verschuift naar het zuiden, waardoor het vanaf dan de rijkste regio van het land wordt. Dat is vandaag nog altijd zo. Uit die chaos verrijst de Songdynastie (960-1276). Die keizers slager erin om een zekere eenheid te vormen. Ondanks de invasies, lukt het hen om een vredig klimaat te creëren. Dat komt de commerciële en culturele ontwikkelingen ten goede. Beide worden getekend door het neo-confucianisme. Maar het rijk valt, opnieuw, ten prooi aan aanvallen en barst uiteen in drie staten om uiteindelijk onder de macht van een ‘buitenlandse’ dynastie te komen: de Mongolen installeren er de Yuandynastie (1276-1368). De hoofdstad, die de afgelopen eeuwen meermaals verhuisd was, wordt in Peking gevestigd. Maar de eerste Yuankeizer is er niet op uit om de Mongoolse beschaving op te dringen en maakt werk van de uitbreiding van de Chinese cultuur over zijn grondgebied – op dat ogenblik reikt het van de grenzen van Zuidoost-Azië tot aan het Oost-Europa. China stelt zich overigens open voor het westen, hetgeen Marco Polo bijvoorbeeld toelaat om deegwaren en kruiden te exporteren naar Italië.

Minder dan een eeuw later wordt heel China zowat overrompeld door opstanden. Een van de rebellenleiders grijpt de macht. Ondanks zijn plattelandsafkomst slaagt hij erin om zichzelf tot keizer uit te roepen. Daarmee legt hij de basis voor een van de bekendste dynastieën uit de Chinese geschiedenis: de Mingdynastie (1368-1644). De hoofstad verhuist voor korte tijd naar Nanking en komt dan terug naar Peking. Heel wat van de gebouwen die dan opgericht worden, hebben de tand des tijds doorstaan en kan je vandaag nog bewonderen. De Chinese muur wordt, uit vrees voor een terugkeer van de Mongolen, gerestaureerd en verstevigd. Dat blijkt niet nodig. Het gevaar komt vanaf nu immers uit de zee: piraten dwingen de Chinezen ertoe hun handelsrelaties op te geven en leggen zo elke invloed van buitenaf aan banden. Toch zien de Europeanen de kans om voet aan wal te zetten (onder andere de Portugezen in Macao), kort daarna gevolgd door jezuïtische missionarissen. Deze keer spelen decadentie en corruptie de machthebbers parten: de macht van de Mingdynastie wordt ondermijnd en de staatskas geplunderd. Opstanden en een burgeroorlog steken opnieuw de kop op. De Mantsjoes maken van deze zwakke plek gebruik om het land van noord naar zuid te bezetten. In 1644 zijn ze heer en meester over het rijk en stichten ze de Qingdynastie. Ook deze heersers verkiezen de Chinese beschaving boven die van de Mantsjoes. Ze verstevigen de administratieve structuren, breiden het Chinese grondgebied uit en stimuleren de culturele ontwikkeling. Deze kent vooral een hoogtepunt onder Kang-xi (1662-1722). De annexaties van het Middenrijk brengen hen steeds dichter bij het westen. Dat valt niet meteen in geode aarde bij de Europese grootmachten, te meer daar de Chinezen hen draconische handelsbeperkingen op hun grondgebied opleggen. Uiteindelijk leiden de conflicten tot een explosie: de Opiumoorlog (1840-1842) – gewonnen door de Britten – ontkracht eerst de politieke macht en daarna de economie. De buitenlandse aanwezigheid en de kritieke toestand van het land wakkeren de nationalistische gevoelens aan. Nationalistische bewegingen komen, met de hulp van de Europeanen, in opstand tegen het Mantjoesbewind. Ze onderdrukken de opstand van de Taiping (1850-1864), maar dit resulteert enkel in een grotere afhankelijkheid van het westen. Hoewel China niet officieel gekoloniseerd wordt, heeft Europa een flinke vinger in de pap onder de vorm van ‘concessies’ en een stevige economische kolonisatie. Ook de Japanse expansiepolitiek spaart China niet. Bij het eerste Chinees-Japans conflict verliest China niet alleen terrain, maar ook aanzien. Dat stimuleert dan weer de nationalistische beweging om pogingen tot hervormingen te ondernemen. Het blijft echter bij probeersels. De instabiele situatie komt de westerlingen goed uit en ze verstevigen hun greep op het land – en dit ondanks de opstand van de Boksers (1900).

Na de regeerperiode (meer dan 50 jaar lang) van de intrigerende Cixi gaat de troon over naar een kind – keizer Pou-Yi is op dat ogenblik amper drie jaar oud (1908). Diens vader neemt de macht waar. Dat houdt de opgang van de nationalisten, onder leiding van een zekere Sun Yat-Sen, echter niet tegen. In 1912 wordt ‘de laatste keizer’ tot aftreden gedwongen en wordt de republiek officieel gesticht. Dit is het definitieve einde van de dynastieën. Gedurende de volgende 37 jaar bidet het nieuwe regime geen antwoord op de binnenlandse strubbelingen. De Republiek China krijgt te maken met burgeroorlogen tussen de krijgsheren (die over heel uitgestrekte gebieden regeren), geschillen in haar eigen nationalistische partij, de strijd tussen de communisten (nieuwkomers op het politiek toneel in 1921) en de Kuomintang, na de dood van Sun Yat-Sen geleid door Tchang Kai-Check. De Chinese-Japanse oorlog duurt acht jaar (1937-1945) en zet de interne geschillen even op hold. Na het einde van de oorlog is de positie van de regering verzwakt en laaien de hetzes opnieuw hoog op. Eind 1949 neemt de Communistische Partij de macht over en sticht de Volksrepubliek, met Mao Tse Tung als leider. De nationalisten worden verjaagd en vluchten naar het eiland Taiwan. In 1965 barst de culturele revolutie los – uitgevoerd door de Rode Gardisten en onder leiding van Mao. De staatstructuren worden door elkaar geschud en de eeuwenoude cultuur barst in stukken uiteen. Men vernietigt de monumenten, verbrandt boeken en verwerpt het verleden. China betreedt het tijdperk van het Rode Boekje, de uniformen, de indoctrinatie, het geplande sociale leven en de planeconomie. Na de dood van Mao, in 1976, heet de nieuwe grote man Deng Xiao Ping. Zonder aan de staatseigendommen en het dictoriaal regime te raken, begeleidt hij China naar de weg van de ‘modernisering’. Dit heeft, in minder dan tien jaar tijd, een economische boom veroorzaakt. Maar deze semi-liberalisering heeft ook perverse gevolgen: een toenemende ongelijkheid tussen de stad en het platteland – met plattelandsvlucht en tal van andere problemen (werkloosheid, nog meer armoede) tot gevolg.

De corruptie is de regionaal gedecentraliseerde en steeds minder goed georganiseerde ambtenarij neemt toe, net als de politieke eisen van de bevolking. Om de bevolkingsexplosie halt te reopen, besluit hij in 1978 om de politiek van het enige kind in te voeren. Het duurt minstens twee decennia vooraleer deze maatregel aanvaard wordt. In 1989 veroorzaakt de gewelddadite onderdurkking van de studentenbetogingen een internationale kreet van protest en afkeuring. De EEG besluit tot economische sancties, die pas een jaar later – na de opheffing van het standrecht – in vroegere treden. Sindsdien is er veel veranderd in China. Vanaf 1988 regeert president Jiang Zemin (die in 1993 aftreedt) samen met de eerste minister Zhu Rongji over de ‘socialistische unitaire en multinationale republiek’. In juli 1997 vervoegt Hong Kong de 22 Chinese provincies en de 5 ‘autonome’ regio’s, in December 1999 gevolgd door Macao. In de belangrijkste grote steden heeft de introductie van de vrijemarkteconomie de sociale ongelijkheid verscherpt en 3% van de bevolking valt tegenwoordig onder de noemer ‘rijk’, ja zelfs multimiljonair. De Chinese bevolking past zich met vallen en opstaan aan aan de ‘nodige’ veranderingen, ‘Nodig’, als ze ten minste economische openheid wensen en in 2008 een goed gastland voor de Olympische Spelen willen zijn. De Chinezen geloven erin en zijn volop in de weer. De voorgevels in de hoofdstad krijgen een grote opknapbeurt, de vervuilende fabrieken verhuizen naar de buitenwijken van de stad, gloednieuwe high-tech buildings vervangen de butongs, de volksbuurten die steeds meer op krottenwijken gaan lijken. Maar Beijing blijft Shanghai achterna hinken. Shangai telt meer inwoners, is moderner en technologisch, gezien opmerkelijk vooruitstrevender …



Laatst aangepast op woensdag, 07 april 2010 12:06