Afdrukken
Tweet

BELGIË

Brusselse kroegentocht

België telt tientallen oude cafés, maar dat zijn niet allemaal staminees. Dat zijn gezellige kroegjes met intieme alkoven. Kom mee op ontdekkingstocht door het historische stadscentrum en maak kennis met weinig bekende kanten van Brussel. Dit is de gelegenheid om leuke anekdotes te ontdekken en even stil te staan bij de evolutie van het bier en de plaatsen waar het beroemde vocht werd geschonken...

De Beurs is een mooi vertrekpunt voor deze kroegentocht. Het is immers een belangrijke plaats in de geschiedenis van de Brusselse bieren, want de eerste haven van de stad lag hier vlak bij. Aan de kades stonden niet alleen opslagplaatsen, maar ook brouwerijen en molens. Vanaf de Middeleeuwen vestigden arbeiders, die leefden van de haven-activiteiten, zich in de benedenstad, die over een netwerk van kronkelende waterwegen beschikte. Ook nu nog verraden het tracé en de namen (het Sint-Gorikseiland bijvoorbeeld) van de straten die deze waterwegen overdekten dit ‘maritieme’ verleden. De burgerij verhuisde naar de bovenstad en die scheiding is nog steeds voelbaar. De staminees openden hun deuren in de benedenstad en arbeiders kwamen er om zich te vermaken met allerlei gezelschapsspelen (zoals pietjesbak). Deze etablissementen beschikten vaak over een theater en/of danszaaltje. Er werd vooral ‘mannenbier’ gedronken zoals lambiek, terwijl men in de bovenstad faro verkoos, het bier voor vrouwen en kinderen. Vanaf 1830 en de industriële revolutie vestigden veel mensen van het platteland zich in Brussel. Zij brachten hun streekbieren mee, waardoor het reeds indrukwekkende aanbod van Brusselse bieren nog werd uitgebreid. Het overwelven van de Zenne rond 1860 was een ramp voor de brouwers en hun terreinen waren zonder aangrenzende waterweg niets meer waard. Om de burgerij en andere rijken naar de benedenstad te lokken, liet Leopold II brede lanen aanleggen met mooie appartementsgebouwen en prestigieuze etablissementen (zoals de Métropole). De burgerij zag een verhuizing echter niet zitten en het hele koninklijke project liep met een sisser af. Daarna werden er theaters gebouwd (vlak bij de Beurs en het De Brouckèreplein) die de omliggende cafés nieuw leven inbliezen. De architectuur van deze zaken paste zich aan de veranderende modes en stijlen aan, zodat voor-al de cafés in art nouveau en art deco het meeste succes oogsten. De Falstaff (rechts van de Beurs) dateert bijvoorbeeld uit deze periode. Jammer genoeg hebben de huidige Franse eigenaars het café ontdaan van heel wat ‘Brusselse’ elementen. Gelukkig bleven de glas-in-loodramen achter in het café bewaard…

El Metteko (Anspachlaan, vlak bij het vorige adres) is eveneens een zeer oude zaak. Het café sloot tijdens de Eerste Wereldoorlog zijn deuren en werd heringericht. Sindsdien veranderde een aantal elementen van het interieur meermaals, maar gelukkig bewaarde men twee glas-in-loodramen in art-decostijl die een ibis voorstellen en waarvan er eentje uit de 19de eeuw dateert. Een andere verandering die architectuur en inrichting beïnvloedde, was dat men niet langer alleen naar het café kwam om snel aan de toog een pint te drinken. Het gevolg was dat de staminees werden ingericht met comfortabelere stoelen en alkoven. Dit ‘gezelligere’ aspect trok een nieuwe clientèle aan: prostituees en hun klanten…

Na de Eerste Wereldoorlog namen de grand cafés de metalen structuren van theaters en andere grote gebouwen over. Een mooi voorbeeld van die trend is de Cirio (uit 1886, links van de Beurs), ontworpen door Edmond Delune. Hij bedacht de schitterende details aan binnen- en buitenkant, zoals een mooie houten toog en andere art-deco-elementen. Brouwerij Wielemans, die reeds heel wat stof deed opwaaien door o.a. het doorschijnende Pilzenbier (bijgenaamd flotjesbier) te brouwen, verhuisde na de overwelving van de Zenne naar Vorst, maar bleef eigenaar van verscheidene etablissementen in de benedenstad, bijvoorbeeld het Grand Café (gewezen Café de la Bourse, op de hoek met de Beurs) dat dag en nacht geopend was, zoals kleine bas-reliëfs van een haan (het krieken van de dag) en een uil (de nacht) boven de zuilen van de gevel aantonen. Ga binnen zeker een kijkje nemen op de mezzanine.


Nog steeds links van de beurs werd een archeologische vindplaats overdekt en op het wegdek herinnert een teken aan de verdwenen Recollectenkerk. Aan het gangpad naar het kerkhof opende een staminee zijn deuren, wat verklaart waarom La Bécasse (uit 1877 en beroemd om zijn zachte en witte lambiek en kriek) tegenwoordig verborgen is in een gangetje. De enige verwijzing naar het café is een koperen tekening op de grond (Taborastraat). Voordat Lodewijk XIV Brussel bombardeerde, telde de stad een duizendtal doodlopende stegen. Nu blijft hiervan nog zo’n tweehonderdtal, vaak onbekende over.

Een twintigtal meter van La Bécasse ligt het zeer typische staminee A l’Image de Notre-Dame, dat verscholen zit in de Geschenkengang. De naburige Sint-Nikolaasgang mondt uit in de Centrumgalerij. Onderweg kom je voorbij een ander minder bekend kroegje, Au Bon Vieux Temps, dat gehuisvest is in een gewezen 17de-eeuwse manufactuur. Omdat het Brussel niet aan beroemde cafés ontbreekt, zetten we onze eigenzinnige wandeling verder in de richting van de beroemdste winkelstraat van de stad: de Nieuwstraat. Als je je blik over de gevels boven de uitstalramen laat glijden, krijg je een overzicht van de evolutie van de architectuur. Art-nouveaugebouwen grenzen aan neoklassieke constructies en zeer lelijke gebouwen uit de jaren 1970. Uiteindelijk bereik je de Finisterraekerk, in een zeer interessante Gentse rococostijl. Het gebedshuis oogt wat anachronistisch te midden van de moderne kapitalistische tempels…

Links van het kerkje leidt de smalle Finisterraestraat naar de Adolphe Maxlaan. De vorm van het straatje herinnert aan de verdwenen twee bruggen over de Zenne (die destijds parallel liep met de Nieuwstraat, de buurt van de wasvrouwen). De Finisterraestraat heeft altijd al te lijden gehad onder een twijfelachtige reputatie: dames oefenden hier immers het oudste beroep van de wereld uit, gezeten in fluokleurige vitrines (en doen dit nu nog steeds, zij het veel discreter). In dit straatje kan je L’Espérance binnenstappen. Dat is een zaak die al sinds de jaren 1928-1930 bestaat, maar vrij onbekend is. Je kan hier rustig plaatsnemen in comfortabele alkoven (die waarschijnlijk zeer in de smaak vielen van de plaatselijke ‘clientèle’) en de art-decostijl van Léon Govaerts, de gedeeltelijk gerestaureerde glas-in-loodramen (met het Afrika zoals de Belg zich het destijds voorstelde) en de deur naar de ‘cour’ (het toilet) bewonderen. De ontvangst is vriendelijk, de zitbanken zijn comfortabel en de aangeboden bieren een omweg waard (met minder bekende bieren zoals Karmeliet). De Adolph Maxlaan is een van de mooiste voorbeelden van de door Leopold II gewenste lanen. Het grote voorbeeld voor deze boulevards waren de verwezenlijkingen van Haussmann in Parijs. Omdat de burgerij niet op het project inging, namen financiële instituten, hotels en bedrijven hun intrek in deze panden. Cafés in art-decostijl zoals de Cirio, schoten toen als paddestoelen uit de grond. Twee voorbeelden van deze trend bevonden zich aan het De Brouckèreplein: Café Continental en Café Métropole. Het eerste had een gevel met mooie standbeelden en friezen die de vier jaargetijden voorstelden, maar bestaat nu niet meer. Tegenwoordig zijn in dit gebouw bankkantoren ondergebracht. Het tweede café werd ingericht op de benedenverdieping van het gelijknamige hotel. Toen brouwerij Wielemans het etablissement kocht, was het op sterven na dood. Alban Chambon kreeg de opdracht om het opnieuw in te richten en het moest een bijzonder chique zaak worden. Hij slaagde wonderwel in zijn opzet…

Na deze omweg bereiken we de buurt van de Grote Markt. Hier illustreren de etablissementen een trend die samen met de ontwikkeling van het toerisme in de tweede helft van de 19de eeuw opdook. Rond het historische plein, dat steeds meer buitenlandse bezoekers lokte, stemde men de inrichting van de cafés af op die specifieke clientèle. Resultaat: men greep naar een soort neogotiek en een ouderwetse ‘authentieke’ stijl. Gelukkig lijden niet alle etablissementen onder datzelfde euvel…

Aan de weg naar Santiago de Compostela

Het centrum van Brussel bevond zich op het kruispunt van verschillende wegen uit Vlaanderen, Nederland en Scandinavië die naar Spanje leidden. De Kolenmarkt volgt vanaf de Grote Markt de weg naar Santiago de Compostela ‘made in Brussels’. Schelpjes op de muren en boven de deuren van sommige huizen wijzen er op dat je op het goede spoor zit. Op de hoek van de Kolenmarkt en de Lievevrouwbroederstraat heeft café Le Soleil het historische hart van de Sint-Jakobswijk nieuw leven ingeblazen. Het hospitaal waar de pelgrims werden ontvangen bestaat niet meer, maar de Onze-Lieve-Vrouw van Goede Bijstand-kerk staat bij het begin van een verkeersvrij steegje. De reden waarom de omliggende straten bijna allemaal namen van religieuze orden dragen, heeft alles te maken met de Weg naar Santiago de Compostela: deze route was een trekpleister voor kloostergemeenschappen.

De Mussenstraat ontsnapt niet aan deze ‘regel’, want de naam verwijst niet naar de vogeltjes, maar naar de ‘mannelijke begijnen’ die zich in deze straat vestigden. Ondertussen zijn we aan het einde gekomen van onze wandeling (die je weliswaar nog kan voortzetten in de Marollen, met volkscafés waar je als het rommelmarkt is soep kan bestellen). De allerlaatste halte is de Poechenellekelder, op de hoek van de Eikstraat en Stoofstraat (tegenover Manneke Pis). Het café is minder oud dan het pand waarin het huist, maar dit is een gezellig staminee waar je faro kan bestellen. Dat de baas dol is op Brusselse folklore zie je aan de inrichting van de zaak. De gevel kreeg reeds een grondige opknapbeurt, maar het gebouw zelf dateert uit de Middeleeuwen. Het behoorde tot een huizengroep die moest worden gesloopt om de straat te verbreden. Maar geldgebrek dwarsboomde deze afbraakplannen en de huizen bleven gewoon staan. Daardoor staan ze nu haaks op recentere gebouwen. De Poechenellekelder is tevens de zetel van folkloristische broederschappen en je vindt er een theatertje. Je neemt plaats aan tafels die gemaakt zijn van oude Singer-naaimachines en binnenkort kan je er de typische Brusselse spellen spelen, zodat je deze bijzonder sappige wandeling een nog authentieker Brussels cachet kan verlenen.

Laatst aangepast op vrijdag, 16 april 2010 09:55